In een overzichtsarrest over witwassen heeft de Hoge Raad de reikwijdte van twee nieuwe wetsartikelen uit het Wetboek van Strafrecht toegelicht. De Raad zegt dat de nieuwe artikelen 420bis.1 Sr (eenvoudig witwassen) en 420quater.1 Sr (eenvoudig schuldwitwassen) allebei zien op het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp of vermogensbestanddeel dat onmiddellijk afkomstig is uit een misdrijf dat door de verdachte zelf is begaan.
De elementen ‘verhullen’ of ‘verbergen’, die deel uitmaken het grondmisdrijf artikel 420bis Sr, komen dus niet voor in de nieuwe wetsartikelen die sinds 1 januari van kracht zijn. De artikelen geven de opsporingsdiensten daarom meer ruimte om witwassers aan te pakken. De straffen voor eenvoudig witwassen (maximaal zes maanden gevangenisstraf) en eenvoudig schuldwitwassen (maximaal drie maanden gevangenisstraf) zijn lager dan voor de gronddelicten witwassen (maximaal zes jaar gevangenisstraf) en schuldwitwassen (maximaal twee jaar gevangenisstraf).
Uit de memorie van toelichting blijkt dat het kabinet ook de lichtere vormen van witwassen wilde aanpakken omdat “het verwerven of voorhanden hebben van uit misdrijf afkomstige voorwerpen een wederrechtelijke situatie is, die onder alle omstandigheden een halt moet worden toegeroepen”.
Het in stand houden van die situatie vormt op zichzelf beschouwd een laakbare gedraging die aanleiding moet geven voor een strafrechtelijke reactie, meent het kabinet. “Daarbij is het helder dat van misdrijf afkomstige voorwerpen in alle gevallen moeten kunnen worden afgenomen. Indien criminele winsten ongemoeid worden gelaten, profiteert daarvan niet alleen de dader, maar worden bovendien personen in de kring rond de dader bevestigd in de idee dat misdaad loont en kunnen deze in de verleiding komen om op hun beurt strafbare feiten te plegen.”
