Mr.

Mr. 1 2019 / 25 Snel op de hoogte zijn van actuele ontwikkelingen in het recht? Ook daarvoor kunt u in Mr. terecht. In de rubriek Snelrecht belichten vooraanstaande juristen periodiek de ontwikkelingen op hun rechtsgebied. MEDEDINGINGSRECHT FRANCHISEKARTEL I n een franchiseovereenkomst worden vaak bepalingen opge- nomen die de concurrentie van franchisenemers beperken. Denk hierbij aan een exclusieve afnameverplichting, de toe- wijzing van een exclusief gebied, een locatieclausule of een non-concurrentiebeding. Vaak zijn dit soort bepalingen nood- zakelijk ter bescherming of bevordering van het succes van de fra nchiseformul e en vrijgesteld van het kartelverbod (zie ook dez e aflevering v an snelrecht). Soms gaan franchisegevers en franchisenemers te ver, waardoor zij het risico lopen op een (hoge) boete van de mededingingsautoriteiten. Een voorbeeld is de boete van 12,8 mil- joen euro die de Autoriteit Consument & Markt (ACM) aan vier textielwasserijen heeft opgelegd. In deze zaak concludeer- de ACM dat hun samenwerking in het kader van een franchiseformule een in- breuk maakte op het kartelverbod. De franchisenemers waren niet alleen aan- deelhouder van de franchiseformule, maar hadden tevens invloed op de toelating van nieuwe deelne- mers en de toewijzing van rayons. Ook hadden de franchisene- mers onderling contact over de naleving van de rayonverdeling. De wasserijbedrijven zijn tegen deze boete in beroep gegaan. Een van de beroepsgronden was dat de samenwerking had moe- ten worden beoordeeld in de context van de Groepsvrijstelling Verticale Overeenkomsten, waardoor de samenwerking in aanmerking zou komen voor een vrijstelling van het kartelver- bod. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft het hoger beroep van de wasserijen onlangs afgewezen (ECLI:NL:CBB:2018:525). H et CBb is van oordeel dat de samen- werking in overwegende mate een horizontaal karakter had (en dus een samenwerking tussen concurrenten betrof). Hierbij nam het CBb niet alleen in aanmerking dat de franchisenemers (enig) aandeelhouder van de franchiseformule waren, maar ook nauw betrokken waren bij het franchisebeleid en elkaar aan- spraken op de naleving van hun verplichtingen. De rechtbank Rotterdam was eerder ook al tot het oordeel gekomen dat de Groepsvrijstelling Verticale Overeenkomsten in deze zaak niet van toepassing wa s (ECLI:NL:RBROT:2016:3477). Deze uitspraak maakt duidelijk dat franchisegevers en franchi- senemers vooral moeten oppassen met afspraken tussen fran- chisenemers over prijzen, klanten en werkgebieden. In dat ge- val zal al snel sprake zijn van verboden kartelvorming in plaats van een legitieme samenwerking. Martijn van de Hel is advocaat bij Maverick Advocaten. INTELLECTUEEL EIGENDOMSRECHT OUDE SCHILDERIJEN OP WIKIPEDIA VERBODEN IN DUITSLAND 0 p 20 december 2018 heeft het Duitse Bundesgerichtshof (BGH) een uitspraak gedaan die een v erstrekkende beper- king van het pu bliek domein inhoud t (zaaknr. I ZR 104/17 – Museumsfotos). Het BGH besliste dat er een soort auteursrecht rust op foto’s van schilderijen die zelf niet meer auteursrechtelijk beschermd zijn. Dit heet Lichtbildschutz en biedt een bescherming gelijk aan het normale auteursrecht tot vijftig jaar na de eerste openbaar- making van de foto. Het BGH besliste ook dat een museum dat kunstwerken tentoonstelt die niet meer auteursrechtelijk be- schermd zijn, de openbaarmaking van foto’s van die kunstwer- ken kan verbieden als in de algemene voorwaarden van het mu- seum een fotografeerverbod is opgenomen. Het ging om foto’s van schilderijen uit de zeventiende, acht- tiende en negentiende eeuw van het Reiss-Engelhorn-Museum in Mannheim. Een deel van de foto’s waar het om ging was in 1992 gemaakt door een medewerker van het museum en afge- drukt in een publicatie van het museum. Een ander deel van de foto’s was door de gedaagde – een medewerker van Wikipedia − zelf gemaakt in 2007, in strijd met het fotografeerverbod. De foto’s stonden op Wikipedia. Het BGH besliste dat de door het museum zelf gemaakte foto’s voldeden aan de minimale mate van ‘persoonlijke geestelijke prestatie’ die voor de Lichtbildschutz van paragraaf 72 van de Duitse auteurswet vereist is. Door zelf foto’s te maken handelde de gedaagde in strijd met het in de voorwaarden opgenomen en door plaatjes van een doorgestreept fototoestel duidelijk ge- maakte fotografeerverbod. Het vervolgens uploaden van die fo- to’s is onrechtmatig. Dit betekent dat eigenaren van kunst- werken waarvan het auteursrecht al lang is verlopen via het auteursrecht op de fo- to’s ervan en via een fotografeerverbod tientallen jaren bescherming kunnen krijgen en de afbeelding ervan, op inter- net en daarbuiten, kunnen verbieden. In Nederland bestaat geen equivalent van deze Duitse Lichtbildschutz, maar is de drempel voor de bescherming via het normale auteursrecht tra- ditioneel zeer laag. In Nederland heeft de rechter zich echter nog nooit uitgesproken over auteursrecht op foto’s van tweedi- mensionale kunstwerken. Ook heeft de Nederlandse rechter zich nog nooit uitgesproken over de vraag of het onrechtmatig is om foto’s openbaar te maken die zijn gemaakt in strijd met een fotografeerverbod. Dirk Visser is advocaat bij Visser Schaap & Kreijger en hoogle- raar intellectueel eigendomsrecht aan de Universiteit Leiden.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=