Mr.

Mr. 2 2019 / 17 Snel op de hoogte zijn van actuele ontwikkelingen in het recht? Ook daarvoor kunt u in Mr. terecht. In de rubriek Snelrecht belichten vooraanstaande juristen periodiek de ontwikkelingen op hun rechtsgebied. PRIVACYRECHT DE VOORZIENINGENRECHTER ALS VERWERKER? S inds jaar en dag kent het Europese privacyrecht de rollen van ‘(verwerkings)verantwoordelijke’ en ‘verwerker’ en sinds jaar en dag worstelt de praktijk met de uitleg van deze begrippen. Recentelijk bleek ook de rechterlijke macht hier moeite mee te hebben. De verwerkingsverantwoordelijke is degene die het doel en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. Deze verwerkingsverantwoordelijkheid kan onder meer voort- vloeien uit een wettelijke taak, waarvoor persoonsgegevens moeten worden verwerkt. De verwerkingsverantwoordelijke kan een gegevensverwerking geheel of gedeeltelijk uitbesteden aan een derde partij, de verwerker. De primaire opdracht van deze derde moet dan gericht zijn op het verwerken van per- soonsgegevens. Vele vormen van dienstverlening leiden immers tot het in enigerlei mate verwerken van persoonsgegevens. Met deze kennis in het achterhoofd, deed de rechtbank Noord- Nederland onlangs een merkwaardige uitspraa k (ECLI:NL:RBNNE:2018:5385). In het licht van een vergunningsprocedure kwalificeerde de voorzieningenrechter zichzelf als ‘verwerker’ ten opzichte van 21 vergunningshouders. Dat hiervan geen sprake kan zijn, is evident. Van een opdrachtverlening door de vergunning- houders tot het verwerken van persoons- gegevens is geen sprake. De persoonsgegevens worden verwerkt in het kader van de uitvoering van de gerechtelijke taken. Con- form artikel 3 van d e Regeling toezicht verwerking persoonsge- gevens door gerechten en het parket bij de Hoge Raad i s in dit geval het gerechtsbestuur aan te merken als de verwerkingsver- antwoordelijke. De voorzieningenrechter besloot om de lopende procedure, in het licht van het dataminimalisatievereiste van de Algemene Veror- dening Gegevensbescherming, in 21 afzonderlijke zaaknummers te splitsen om zo te voorkomen dat de persoonsgegevens van de vergunningshouders onderling werden uitgewisseld. Hierbij werd voorbijgegaan aan het gegeven dat bij samenhangende aan- vragen het soms juist nodig kan zijn om persoonsgegevens uit te wisselen. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Deze zaak toont aan dat met de toegenomen aandacht voor pri- vacy, een toename van privacyrechtelijke kennis bij de rechter- lijke macht eveneens wenselijk is. Friederike van der Jagt-Vink is advocaat bij Hunter Legal. ONDERNEMINGSRECHT FAILLISSEMENTSAANGIFTE EN BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID H et te lang talmen met de aangifte van het eigen faillisse- ment van de vennootschap door haar bestuurder, zodat de schulden zich nog meer ophopen, kan een onrechtma- tige daad opleveren tegenover schuldeisers. Omgekeerd kan ook juist de aangifte van het eigen faillissement misbruik van recht opleveren en de bestuurder schadeplichtig maken tegen- over bijvoorbeeld werknemers van de vennootschap. Maar kan eigen aangifte ook kennelijk onbehoorlijk bestuur opleveren als bedoeld in art. 2:248 BW, met als gevolg dat de bestuurder hangt voor het boedeltekort? De Hoge Raad oordeelt van wel (ECLI:NL:HR:2018:2370). Geocopter BV, een bedrijf dat zich bezighoudt met de ontwikke- ling en verkoop van onbemande helikopters, verkeert vanaf 2010 in financiële moeilijkheden. Inves- teerders verliezen het vertrouwen en het management raakt in onmin. Een jaar later doet de bestuurder aangifte van het faillissement van de vennootschap. Hij maakt hierbij gebruik van een door de aandeelhouders ruim twee maanden eer- der verleende toestemming “indien dat noodzakelijk mocht blijken”. Kort nadat het faillissement is uitgesproken, neemt de curator kennis van een recente order voor de aankoop van een helikopter als aanzet voor distributie in Brazilië. Blijkbaar is deze door het faillisse- ment niet meer uitvoerbaar. Zowel in eerste aanleg als in appel wordt de bestuurder veroor- deeld tot betaling van het boedeltekort ex art. 2:248 BW, vanwege de premature en niet (recent) geautoriseerde faillissementsaan- gifte. In cassatie ging het niet om de vraag of de eerdere toestem- ming van de algemene vergadering wel een‘opdracht’ was in de zin van art. 2:246 BW, maar of handelen in strijd met die bepa- ling kennelijk onbehoorlijk bestuur kan opleveren. Art. 2:248 BW beoogt immers de schuldeisers te beschermen, terwijl art. 2:246 BW het vennootschappelijk belang voor ogen heeft. De Hoge Raad oordeelt dat een ongeautoriseerde faillissementsaangifte ook het belang van schuldeisers kan schaden en dan dus onder het bereik van art. 2:248 BW valt (r.o. 3.4.1). Niettemin slaagt het cassatieberoep, mede omdat het hof niet is ingegaan op het ver- weer van de bestuurder dat hij door de faillissementsaangifte juist verdere schade voor schuldeisers wilde voorkomen. Het arrest illustreert fraai de weinig benijdenswaardige positie van de bestuurder van een vennootschap in moeilijkheden. Zo- wel een tardieve als een premature faillissementsaangifte kan desastreus voor hem uitpakken. Terecht acht de Hoge Raad de intenties van de bestuurder doorslaggevend. Steef Bartman is advocaat bij Bartman Company Law en (em.) hoogleraar ondernemingsrecht, Universiteit Leiden.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=