Mr.

34 / Mr. 6 2019 “SINDS ONZE ‘WEDEROPBOUW’ KUNNEN WE UITSTEKENDE RECHTERS KRIJGEN” INTERVIEW Z ijn wensenlijstje voor het aanstaande feest is leeg, en dat wil hij graag zo houden. Het liefst zou presi- dent Theo Simons, als volgend jaar op 1 juli 2020 het 65-jarige jubileum van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) wordt gevierd, niets krijgen. Met ‘niets’ bedoelt hij: geen politieke bemoeienis, geen wilde plannen binnen de bestuursrechtspraak, rust in de tent. Het is veelzeggend dat het CBb het symposium dat het dit voorjaar organiseerde plaatste in het teken van wat ze zelf noemen: de wederopbouw. Dat woord wordt doorgaans gebruikt na een complete vernietiging, en zo voelde het bij het CBb ook. Simons spreekt van ‘de bekende periode’ en ‘het beruchte wetsvoorstel’, als het gaat over de jaren dat het College met opheffing werd bedreigd. Opgericht bij de Wet administratieve rechtspraak bedrijfsorganisa- tie (1954, in werking getreden in 1955, tegenwoordig de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie) zag het er naar uit dat het College de zestig niet zou halen. En kijk: de rechter tussen markt en overheid, zoals het College zich tegenwoordig afficheert, is alive and kicking , doet meer zaken dan ooit en heeft meer mensen in dienst dan ooit. Het CBb is de hoogste economische bestuurs- rechter. Het oordeelt in eerste en enige aanleg over onder andere landbouwsubsidies, tarieven voor gezondheids- zorg en telecom en energie, en in hoger beroep over onder andere mestboetes en boetes voor verboden prijsafspra- ken. Ook treedt het CBb in hoger beroep op als tuchtrech- ter voor (register)accountants. De wederopbouw leidde tot groei en alleen een al te actie- ve wetgever kan dat proces verstoren. Daarom wil Simons rust in de toko, samen met zijn collega’s van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep. De ‘bekende periode’ heeft wonden geslagen bij het Colle- ge. De Afdeling, de Centrale Raad van Beroep en het Col- lege zouden worden samengevoegd omdat dit de rechts- eenheid binnen het bestuursrecht ten goede zou komen en om efficiencywinsten te kunnen inboeken. Ook Simons was daar, toen nog in zijn hoedanigheid van pre- sident van de Centrale Raad van Beroep, voorstander van, en eigenlijk heeft hij er nog steeds niets op tegen. RECHTSEENHEID Maar dat is dan wel afhankelijk hoe het wordt ingevuld. “Het beste is als alle be- stuursrechtspraak in hoogste feitelijke in- stantie bij elkaar komt te zitten in één colle- ge. Maar dat is niet haalbaar, zeker niet op korte termijn. Het voorgestelde ‘twin peaks- model’ werkte echter ook niet.” Daarin zou een kolom Hoge Raad komen, met daaron- der behalve de belastingkamers van de ho- ven ook de zaken van de Centrale Raad van Beroep, en een kolom Raad van State met daarin zaken van de Afdeling en het CBb. “Feitelijk zou dat de opheffing van het CBb hebben betekend. Een ander belangrijk nadeel van dit model was dat de zaken van de Centrale Raad van Beroep zouden worden verdeeld over de vier hoven. Dat zou lei- den tot rechtsdiversiteit terwijl je rechtseenheid na- streeft, en het maakt ook een derde instantie nodig.” Simons noemt het plan ‘contraproductief’ en benadrukt dat de rechtspraktijk het daar ook wel over eens was. Wat ook niet hielp bij dit voorstel: er was niet overlegd met de betrokken gerechten. Een missive uit Den Haag, kwestie van domweg het regeerakkoord uitvoeren. Daarin stond dat de drie bestuursrechtelijke colleges zouden moeten sa- mengaan. Dat leidde tot heibel tussen de regering en de coalitiepartners (VVD en PvdA) in de Tweede Kamer. De regering wilde eigenlijk alles bij de Raad van State onder- brengen en de Tweede Kamer alles bij een nieuw college binnen de Rechtspraak. Er kwam een afgezwakt compro- mis in het wetsvoorstel, het twin peaks-model, maar dat belandde bij de toch al imposante verzameling van juridi- sche proefballonnen, vaak gevuld met lachgas. Einde oefening, vrolijk verder op dezelfde voet. Simons: “Mocht er op dat vlak weer eens iets gebeuren, dan mogen we dat hopelijk zelf bedenken of op z’n minst meepraten. De hele rechtspraak had over deze plannen niets te zeggen. Toen het wetsvoorstel in concept klaar was, is de leiding van de vier betrokken gerechten uitge- nodigd bij Ronald Plasterk en Ivo Opstelten, toen minis- ters van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Veiligheid en Justitie. Het is ons medegedeeld wat onze toekomst was.” Hij zegt het wat besmuikt, met een zuur gezicht. U zit hier sinds september 2017. Wat is er sindsdien veranderd? “De periode van het wetsvoorstel heeft vier jaar geduurd. In november 2016 is het ingetrokken. Als je met opheffing wordt bedreigd, dan kun je niet werken aan organisatie- ontwikkeling. Mensen lopen weg. Ik ben hier begonnen met de wederopbouw. Extern en intern. We maken nu bijvoorbeeld naar partijen duidelijk wanneer welke zaken worden behandeld. We geven een reële da- tum waarop uitspraak wordt gedaan en ha- len die dan ook. We doen alle uitspraken op een vaste dag in de week. De week daarvoor worden de uitspraken aangekondigd op de website. We doen aan verwachtingenma- nagement, dat was in die vier jaar wegge- zakt. Ook maken we steeds meer persberich- ten, die goed worden opgepakt.” Intern is het personeelsbestand op orde ge- bracht, eerst met nieuwe rechters. In de pe-

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=