Mr.

Mr. 6 2019 / 39 INTERVIEW slissen. Nu kan dat alleen in de beroepsfase. “Dan heb je sneller het eindoordeel van de rechter en dat is prettig voor de betrokkene en het bestuursorgaan.” Ooit, in 2006, schreef Simons in zijn preadvies voor de VAR daarover, maar Den Haag heeft de suggestie niet opgepikt. Maar er is iets dat volgens Simons belangrij- ker is: ruimere uitspraakbevoegdheden. “Ik zou graag zien dat we een verklaring voor recht kunnen geven. Iemand kan nu bij zijn gemeente vragen of hij een vergunning nodig heeft. Wat de gemeente ook zegt – ja of nee –, dat is meestal geen be- sluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dat is niet altijd handig. Soms dwing je mensen om een over- treding te begaan, door te bouwen wat niet mag, en dan zegt een gemeente achteraf dat ze wel een vergunning no- dig hadden gehad. De rechtsmacht van de bestuursrech- ter zou zich daarom niet moeten beperken tot Awb-beslui- ten, zoals nu, maar ook andere bestuurshandelingen zouden daaronder moeten vallen. De wetgever kan alles regelen, dus dit ook. Is dat geregeld, dan kun je ook het oordeel van de gemeente laten toetsen of je wel of geen vergunning nodig hebt. Dan kan de bestuursrechter een verklaring van recht afgeven.” Ook zou Simons graag zien dat de mogelijkheid voor tus- senuitspraken wordt verruimd of zelfs algemeen wordt. “Nu kan het alleen bij de bestuurlijke lus. Dat lijkt al gauw op eenzijdig het bestuur helpen. Een algemene be- voegdheid geeft de bestuursrechter nog meer mogelijkhe- den voor goed en eerlijke geschilbeslechting.” DURE ADVOCATEN Na anderhalf jaar op de teller als president van het CBb en negen jaar daarvoor bij de Centrale Raad van Beroep kijkt Simons met tevredenheid terug. De finaliteit: daar heb- ben de bestuursrechters op aangedrongen en de wetgever heeft dat opgepakt. Verruiming van de uitspraakbevoegd- heden en een verruiming van de toegang tot de bestuurs- rechter: komt er wel een keer. Dejuridiseren: we zijn op weg, maar moeten blijven voorkomen dat we allerlei pro- cessuele belemmeringen opwerpen die niet over de zaak zelf gaan. De complexiteit van uitspraken: dat komt deels door het Europese recht maar het is ook deels de CBb-cul- tuur, geeft hij toe. “We schrijven voor insiders, voor grote ondernemingen en hun doorgaans dure advocaten. Die begrijpen het technisch-juridische wel en we doen nog niet veel moeite om uitspraken in heel klare taal op te schrijven. Meer maatwerk is echter wel wenselijk.” De tevredenheid over het College van Beroep voor het be- drijfsleven is er, getuige klantwaarderingsonderzoeken, niet minder om (zie ook kader op pagina 37). lukt ben ik heel blij. Digitalisering vergt een hele omslag in verwerking, ergonomie, ad- ministratie en veiligheid. Dat is eerder alle- maal onderschat. Jammer dat dit alles niet tien jaar eerder is bedacht, dan waren we nu een stuk verder geweest.” BESTUURSPROCESRECHT Simons was niet voorbestemd om jurist te worden. Na het gymnasium koos hij voor Nederlandse taal en letterkunde, maar tij- dens die studie kwam hij in aanraking met juridische on- derwerpen. Omdat hij ‘graag wil weten hoe dingen in el- kaar zitten’, begon hij ook aan een studie Nederlands recht. Twee jaar na zijn afstuderen in Nederlands haalde hij zijn meestertitel. Slechts één jaar gaf hij Nederlands op een middelbare school, maar de studie was niet voor niets: “Het komt goed van pas bij het talige vakgebied van het recht.” Na het docentschap ging Simons, ondanks ‘mooie herin- neringen’, werken in de juridische sector. Hij werd wet- gevingsjurist en ontwierp hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht. “Nu mag ik mijn eigen bestuursrecht- spraak toepassen”, zegt hij lachend. Als wetgevingsjurist had hij nadien de rechterlijke organisatie in zijn pakket en toen hij in 1991 rechter-plaatsvervanger in de recht- bank Zwolle en raadsheer-plaatsvervanger in de Centrale Raad van Beroep werd, was de definitieve keuze voor de rechterlijke macht eigenlijk al gemaakt. Zes jaar later werd hij rechter in de rechtbank Rotterdam, die toen net als enige bevoegd was op het gebied van me- dedinging en telecommunicatie – “dat had ik zelf ook be- dacht als wetgevingsjurist”. Deze rechtsgebieden zitten nu in hoger beroep bij het CBb. “Ik hou wel van cyclische dingen”, zegt Simons. Over dat bestuursprocesrecht is hij tevreden, al heeft hij nog wel wat verlangens. “We zijn er de laatste tien jaar steeds meer in geslaagd het bestuursprocesrecht beter te laten functioneren. Vooral door meer aandacht te besteden aan de finale geschilbeslechting. We zeggen niet meer achteraf hoe het niet had gemoeten, maar we zeggen veel eerder hoe het wél moet. Ook hebben we het bestuurspro- cesrecht gaandeweg weten te dejuridiseren. Het was veel te ingewikkeld geworden met trechters en fuiken en een overdosis aan formaliteiten. We zijn weer terug bij de ma- teriële waarheid. Juist voor ons als eindrechter op het ge- bied van het economisch bestuursrecht is dat van belang.” VERKLARING VOOR RECHT Maar er zijn nog wensen. Het zou mooi zijn als de be- stuursrechter tijdens een voorlopige voorziening hangen- de bezwaar ook al meteen in de hoofdzaak zou kunnen be- “WE DOEN NOG NIET VEEL MOEITE VOOR UITSPRAKEN IN KLARE TAAL; WE SCHRIJVEN VOOR INSIDERS”

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=