Mr.

Mr. 7 2019 / 27 INTELLECTUEEL EIGENDOMSRECHT AUTEURSRECHT OP DESIGN: EU-WIJD VERBOD MAKKELIJKER I n zijn Cofemel-arrest van 12 september 2019 heeft het Hof van Justitie van de Europsee Unie bevestigd dat het auteursrecht op design Europees is geharmoniseerd (ECLI:EU:C:2019:721 (Cofemel/G-star). Design kan zowel via het modellenrecht als het auteursrecht worden beschermd. Auteursrechtelijke be- scherming is aantrekkelijker, omdat die geen (tijdige!) registra- tie vergt en (véél!) langer duurt. Wel kent het auteursrecht een hogere drempel voor bescherming dan het modellenrecht. Hoe- veel hoger blijft vaag en een punt van discussie. Omdat nu wel zeker is dat overal in de EU dezelfde norm geldt, wordt het mak- kelijker om voor de hele EU op basis van auteursrecht een ver- bod te krijgen. Dat modellenrecht en auteursrecht kun- nen cumuleren was geen nieuws. Ook was duidelijk dat het modellenrecht vol- ledig is geharmoniseerd. Maar of dat ook gold voor het auteursrecht op design was niet duidelijk. In de Europese Modellenverordening staat: “Elke lidstaat bepaalt de omvang en de voorwaarden van [auteursrechtelijke] bescherming, met inbegrip van het vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid.” Maar sinds 2009 oordeelt het HvJ EU op grond van de Auteursrecht- richtlijn dat het voorwerp van auteursrecht volledige Europees is geharmoniseerd en dat lidstaten dus niet zelf mogen bepalen wat het ‘vereiste gehalte aan oorspronkelijkheid’ is. Hoe zit het nu? Mogen lidstaten hun eigen (hogere of lagere) eisen stellen aan auteursrechtelijke bescherming van design of niet? Het antwoord is dus: dat mag niet. Voor auteursrechtelijke bescherming van design is vereist én voldoende dat het ‘een intellectuele schepping van de auteur is die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot ui- ting komt door de vrije creatieve keuzen van die auteur bij de totstandkoming ervan’. Níet voldoende is dat het design (‘slechts’) ‘een eigen, vanuit esthetisch oogpunt opvallend visu- eel effect opwekt’. Het Hof benadrukt: ‘De bescherming van het auteursrecht, waarvan de duur aanzienlijk langer is [dan die van het modellenrecht], is […] voorbehouden aan voorwerpen die het verdienen om als werk te worden gekwalificeerd’ ( curs. toe- gevoegd ). Als een bevoegde Nederlandse rechter ervan kan worden over- tuigd dat een bepaald design auteursrechtelijke bescherming ‘verdient’ en de imitatie er te veel op lijkt, dient een verbod te volgen voor de hele Europese Unie. Dirk Visser is advocaat bij Visser Schaap & Kreijger en hoogle- raar intellectueel eigendomsrecht aan de Universiteit Leiden. ONDERNEMINGSRECHT VAN ENQUÊTE TOT GEDWONGEN UITSTOTING O nlangs publiceerde het ministerie voor Justitie en Veilig- heid een voorontwerp van wet tot aanpassing van de ge- schillenregeling en het enquêterecht bij beursvennoot- schappen (hierna: ‘Voorontwerp’). Het Voorontwerp bouwt voort op een evaluatieonderzoek van de Tilburg Law School uit 2018, vervat in WODC-rapport nr. 2791. De consultatieronde sluit op 22 november 2019. Hieronder noem ik kort de twee mijns inziens belangrijkste voorstellen uit het Voorontwerp en de daarachter, blijkens de memorie van toelichting, stekende gedachten. De uitstootvordering, als onderdeel van de geschillenregeling voor aandeelhouders (art. 2:336 Boek 2 BW), wordt in de praktijk weinig benut. Dit heeft onder meer te maken met haar beperk- te reikwijdte. Alleen gedragingen van de zich misdragende me- deaandeelhouder als aandeelhouder (blokkering besluitvorming, stemgedrag) kunnen een geldige reden zijn voor diens uitsto- ting. Andere gedragingen, zoals het concurreren met de ven- nootschap en het gebruik van corporate opportunities , zal men met andere rechtsmiddelen moeten bestrijden. Denk aan een actie uit onrechtmatige daad of bestuurdersaansprakelijkheid. Het Voorontwerp stelt nu voor om die beperking op te heffen. Elk voor de vennootschap schadelijk gedrag van een aandeelhou- der, in welke hoedanigheid dan ook, kan in de toekomst een geldige reden zijn voor diens gedwongen uitstoting. Het belangrijkste voorstel tot aanpassing van het enquêterecht beoogt iets te doen aan de – betrekkelijke – machteloosheid van de Ondernemingskamer (OK) in situaties waarin blijkt van on- juist beleid of wanbeleid en de beste re- medie zou zijn om de aandeelhouders maar definitief te scheiden. Een dergelij- ke voorziening kan de OK echter niet treffen (art. 2:56 BW). Wil de aandeel- houder dat bereiken, dan zal hij een nieuwe rechtsprocedure tot uitstoting, uittreding of overdracht van stemrecht moeten entameren bij de rechtbank, met hoger beroep bij… dezelfde Ondernemingskamer die reeds tot wanbeleid in het enquêterecht concludeerde. Het Voorontwerp stelt thans voor in zo’n situatie de aandeel- houder die om de enquête had verzocht, maar ook andere aan- deelhouders in de vennootschap, de mogelijkheid te geven om aansluitend aan de enquête bij de OK een vereenvoudigde ge- schillenprocedure aanhangig te maken. De OK beslist dan in enige en hoogste feitelijke instantie. Deed de gedaagde partij eerder reeds een redelijk en onvoorwaardelijk onderhands bod tot overname van zijn aandelen, dan kan een vordering tot uit- treding echter niet worden toegewezen. Steef Bartman is advocaat en hoogleraar Corporate Group Liability aan de Universiteit Maastricht.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=