Mr.

Mr. 9 2019 / 21 Snel op de hoogte zijn van actuele ontwikkelingen in het recht? Ook daarvoor kunt u in Mr. terecht. In de rubriek Snelrecht belichten vooraanstaande juristen periodiek de ontwikkelingen op hun rechtsgebied. INTELLECTUEEL EIGENDOMSRECHT ALLE RECHTBANKEN IN KORT GEDING BEVOEGD VOOR EUROPESE MODELLEN A lle Nederlandse rechtbanken zijn bevoegd om in kort ge- ding ‘voorlopig’ te beslissen over de inbreuk op Europese modelrechten. Dat besliste het Hof van Justitie van de EU op 21 november 2019 (ECLI:EU:C:2019:998 ) . In de EU Modellenverordening staat dat in bodemzaken alleen speciaal aangewezen ‘Gemeenschapsmodellenrechtbanken’ be- voegd zijn en dat alleen die een verbod voor de hele EU kunnen geven. Dit om specialisatie mogelijk te maken. In Ne- derland werd de rechtbank Den Haag aangewezen. In die verordening staat ook dat in kort geding alle rechtbanken, die bevoegd zijn over ‘nationale’ (in ons geval Benelux) modellen te beslissen, ook ‘voorlopige maatregelen’ mogen nemen ten aanzien van EU modellen. Dat zijn in Nederland alle recht- banken. In de Nederlandse uitvoeringswet staat echter dat de Haagse rechtbank ook in kort geding exclusief bevoegd is. De Haagse gerechten (rechtbank en hof) waren van mening dat zij daarom ook in kort geding exclusief bevoegd waren om EU mo- delzaken te beslissen. Gerechten buiten Den Haag achtten zich op grond van de verordening zelf in kort geding wél bevoegd. ‘Cassatie in het belang der wet’, in een zaak over namaak van speelballetjes van plastic die aan elkaar klitten, was nodig om aan dit langdurige gerechtelijk meningsverschil een einde te maken (ECLI:NL:HR:2018:2027) . Het Hof EU heeft nu gesproken: “Artikel 90 lid 1 van [de EU mo- dellenverordening] moet aldus worden uitgelegd dat het bepaalt dat de rechtbanken van de lidstaten die bevoegd zijn voorlopige of beschermende maatregelen te bevelen voor een nationaal mo- del, tevens bevoegd zijn dergelijke maatregelen te bevelen voor een Gemeenschapsmodel”. Een verbod in kort geding gebaseerd op een EU model is dus mo- gelijk bij iedere rechtbank in Nederland. In de EU Merkenveror- dening staat (in art. 131) een vergelijkbare bepaling waardoor nu voor Europese merken hetzelfde geldt. Ook daarmee kan men in kort geding nu overal terecht. Zo heeft het Hof‘de dwingende vereisten van nabijheid en doeltreffendheid laten prevaleren op de specialisatiedoelstelling’ (ov. 41). Voor Europawijde maatrege- len in kort geding en voor bodemprocedures over EU merken en modellen blijft de Haagse rechter wel exclusief bevoegd. Dirk Visser is advocaat bij Visser Schaap & Kreijger en hoogle- raar intellectueel eigendomsrecht aan de Universiteit Leiden. HR BESCHERMT SLACHTOFFERS: RELATIVITEIT AANGENOMEN A cht jaar na dato gaf de Hoge Raad dit najaar slachtoffers van het Alphense schietincident zicht op schadevergoe- ding (ECLI:NL:HR:2019:1409) . Zoals in cassatie niet meer ter discussie stond, pleegde de (voorheen) Politieregio Hollands Midden een onrechtmatige daad door bij verlening van het ver- lof aan de latere schutter om een vuurwapen voorhanden te hebben geen acht te slaan op (alle) antecedenten. Op grond van de Wet Wapens en Munitie (WMM) had de verlofaanvraag moe- ten worden afgewezen. Wat partijen in cassatie nog verdeeld hield was of de geschon- den norm strekte ter bescherming tegen de geleden schade, dus of was voldaan aan het relativiteitsvereiste van art. 6:163 BW. Dit is het geval, zo overwoog de Hoge Raad, nu de door de Poli- tieregio Hollands Midden niet-nageleefde voorschriften uit de WMM niet slechts beogen de veiligheid van de samenleving in algemene zin te waarborgen, zoals in het arrest Duwbak Linda, maar bovendien ertoe strekken om individuele burgerslachtof- fers als gevolg van onterechte afgifte van een vuurwapenver- gunning te vermijden, en daarmee individuele burgers te be- schermen. Deze protectie strekt zich niet alleen uit tot letsel- en overlijdensschade; ook andere posten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Gelet op de aard van de geschonden normmogen bovendien aan de voorzienbaarheid van de schade geen hoge eisen worden gesteld; ruime toerekening ex art. 6:98 BW is op zijn plaats. Dit geldt vooral voor letsel- en overlijdens- schade. Andere schade staat – zo overwoog de Hoge Raad – snel- ler in te ver verwijderd verband tot de normschending. Laat de Hoge Raad daarmee doorschemeren voor toerekening van andere soorten schade niet veel ruimte te zien? Ik zou het arrest niet op die manier willen begrijpen. Serieuze schotwon- den hebben evenals ander ernstig letsel veelal voor slachtoffers meer repercussies, zoals voor de ver- diencapaciteit. Als het leven van een slachtoffer van een schietpartij in diverse opzichten wordt geraakt, mag dit geen verwondering wekken. De Hoge Raad heeft denkelijk slechts met het oog op de verdere beoordeling van de vordering tot schadevergoeding aan de rechter het sig- naal willen afgeven dat, hoewel een rui- me toerekening vooropstaat, in elk afzonderlijk geval per post kritisch moet worden blijven nagegaan wat nog ex art. 6:98 BW aan de normschending kan worden toegeschreven. Nu moet de omvang van de schade die de slachtoffers in Alphen aan den Rijn hebben geleden nog worden vastgesteld. Johan den Hoed is cassatieadvocaat bij Köster Advocaten. VERBINTENISSENRECHT

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=