Mr.
Mr. 9 2019 / 23 BEROEPS- AANSPRAKELIJKHEID TOEKOMST ACCOUNTANCYSECTOR I n 2018 kondigde minister van Financiën Hoekstra tijdens de jaarlijkse dag van de accountant aan dat een onafhankelijke commissie in 2019 in zijn opdracht zou gaan onderzoeken hoe de kwaliteit van wettelijke accountantscontroles duurzaam kan worden verbeterd.Dat onderzoek volgt op ruim twee decennia maatschappelijke onvrede over het functioneren van de Neder- landse accountancy, waarin reeds het nodige was gedaan om tot kwaliteitsverbetering te komen. Zo werd de sector in 2006 eerst onder extern toezicht van de AFM gebracht. Die heeft zijn toezichthoudende taak voortvarend opgepakt en onder meer in 2010 en 2014 kritische rapporten over tegenvallende contro- lekwaliteit gepubliceerd, vergezeld van (inmiddels deels vernie- tigde) bestuurlijke boetes. Vanaf 2014 heeft de sector ook zelf een verbeterprogramma doorgevoerd, nadat de Nederlandse Be- roepsorganisatie van Accountants in een rapport uit dat jaar niet minder dan 53 verbetermaatregelen voorstelde. De verande- ringen ging echter niet snel genoeg, con- cludeerde ook de inmiddels ingestelde Commissie Monitoring Accountancy in kritische rapporten in 2016 en 2018. On- dertussen groeide vanuit accountantsor- ganisaties gestaag het verzet tegen de niet aflatende kritiek en de schier einde- loze verbetermaatregelen waarvan het effect kan worden betwijfeld. Te midden van alle onenigheid moet een onafhankelijke com- missie nu helderheid brengen over de toekomst van het beroep. Op 1 oktober publiceerde de Commissie Toekomst Accountan- cysector haar voorlopige bevindingen, die gematigd en uitgeba- lanceerd zijn. De commissie erkent het belang van een goed functionerende accountancysector en heeft oog voor de rol en verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen zoals accoun- tantsorganisaties, controlecliënten en de toezichthouder. De commissie blijft weg van revolutionaire oplossingen als het op- splitsen van de advies- en controlepraktijk of het herzien van het verdienmodel van accountantsorganisaties. Dat heeft geleid tot instemming en opluchting vanuit de sector zelf. Daartegen- over staat het ongenoegen van de AFM en beleggersorganisa- ties, die juist drastischer maatregelen willen zien en er bij de commissie op aandringen deze te onderzoeken. Het is de vraag of de commissie dat zal doen. Niet alleen zou dat een principiële ommezwaai vergen, maar ook rest de commissie weinig tijd: eind 2019 wordt het definitieve rapport verwacht. Wel heeft de commissie inmiddels van minister Hoekstra een maand uitstel gekregen. Wordt dus vervolgd in februari 2020. Jan van Nass is advocaat bij Ysquare. HUURRECHT PREJUDICIËLE VRAGEN OVER BOETEBEDING D e voorzieningenrechter in Amsterdam heeft op 19 sep- tember 2019 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De vragen betreffen de toetsing van oneerlijke bedingen in een huurovereenkomst. Een huurster bewoonde de door haar gehuurde woonruimte niet zelf, maar verhuurde deze – in strijd met de huurovereen- komst – onder aan haar dochter. De verhuurder vorderde in kort geding, naast ontruiming van de woning, onder meer (voor- schotten op de) contractuele boete en winstafdracht. Een huurovereenkomst met een particuliere huurder wordt aangemerkt als een consumentenovereenkomst, waarop de Richtlijn oneerlijke bedingen van toepassing is. De rechter dient ambtshalve te waken voor de toepassing van oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, ook in kort geding. Een beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de contractuele rechten en ver- plichtingen van partijen aanzienlijk ver- stoort ten nadele van de consument. Het boetebeding staat in de bij de richtlijn behorende indicatieve lijst, maar is daar- mee niet per definitie oneerlijk. De voorzieningenrechter overweegt dat niet beslissend is hoe het boetebeding uiteindelijk uitwerkt en door de gebruiker wordt toegepast, maar hoe het kan uitwerken, waarbij het beoordelingsmoment het tijdstip van totstandko- ming van de huurovereenkomst is. De voorzieningenrechter oor- deelt dat het boetebeding op zichzelf bezien niet oneerlijk is, maar stelt, voortbordurend op het Radlin- gerarrest (waarin het HvJEU bepaalde dat bij de beoordeling of een opgelegde scha- devergoeding onevenredig hoog is, moet worden nagegaan wat de“cumulatieve werking is van alle desbetreffende bedin- gen van de betrokken overeenkomst”), de prejudiciële vraag of bij de beoordeling van de eerlijkheid van het boetebeding, overige (boete)bedingen in de huurovereenkomst dienen te wor- den betrokken, óók als deze zien op tekortkomingen van uiteen- lopende aard, alsmede of relevant is dat ook winstafdracht wordt gevorderd. Ter signalering: de kantonrechter in Dordrecht oordeelde dat een langdurig gebruiksrecht van honderd niet specifieke par- keerplaatsen in een parkeergarage (tegen betaling) kwalificeert als huurovereenkomst, aangezien deze plaatsen voldoende be- paalbaar zijn (hetgeen een vereiste is om van ‘huur’ te kunnen spreken). De juistheid van dit oordeel valt te betwijfelen (zie uitvoeriger de annotatie in TvHB 2019/19). Nathalie Amiel is advocaat-counsel bij Houthoff Buruma en Ivette Mol is partner bij VMBS Advocaten.
RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=