MR. 1 2023 / 53 bestuursrecht kosten. De AG heeft die vrijheid wel en dat levert waardevolle inzichten op waarmee de zittingskamer zijn voordeel kan doen.” PRIKKELEND Simons benadrukt dat het goed is geweest heel selectief met het instrument om te gaan. Het grootste deel van de conclusies is in heel belangwekkende zaken gevraagd, enkele ‘in de periferie’. “Dat heeft geleid tot richtinggevende uitspraken en belangrijke discussies in de wetenschap – zeker ook omdat de conclusies van met name Widdershoven en Wattel nogal prikkelend zijn. Dat zien we graag.” Conclusies hebben dan ook hun werk gedaan. De hoogste bestuursrechters oordelen nu veel gelijkmatiger, er is sprake van rechtseenheid. Simons: “Dat is pure winst. Ik kan niet één onderwerp benoemen waarvan ik zeg: dit doen we anders dan andere colleges. Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak lange tijd het hoger beroep beperkter opgevat dan de andere colleges. Sinds vorig jaar is ook dat verschil verdwenen. Voor de rechtseenheid zullen toekomstige conclusies daarom wellicht minder betekenis hebben, maar voor de rechtsontwikkeling des te meer.” Polak constateert eveneens dat het instrument goed werkt, maar ook dat verbeteringen denkbaar zijn. “Heb je budgettair de ruimte om vaker conclusies te nemen, dan zou een zelfstandig werkend parket voor de hoogste bestuursrechters aantrekkelijk zijn. Nu komt toch de vraag op: waarom heeft de een wel een eigen parket en hebben de ander hoogste rechters dat niet?” Avedissian legt conclusies ook langs een andere lat. “Je kunt kijken in hoeverre een conclusie wordt gevolgd. In de literatuur verschijnen stukken of een conclusie echt het verschil heeft gemaakt. Neem de conclusie over het vertrouwensbeginsel, met een pleidooi voor een verschuiving van het bestuurs- naar het burgerperspectief. Die conclusie is op veel plaatsen geciteerd: in de rechtswetenschap, de rechtspraktijk, in procedures in eerste aanleg en in hoger beroep. De conclusie over het evenredigheidsbeginsel was ook doorwrocht en origineel, evenals de conclusie over het verbod op grondwettelijke toetsing in relatie tot de toetsing van wetten in formele zin aan het evenredigheidsbeginsel. Het heeft nu al het nodige teweeggebracht in allerlei commentaren en de rechtswetenschappelijke literatuur. Kortom, conclusies doen ertoe. Ze zijn in het bestuursrecht niet meer weg te denken, ze zijn van grote toegevoegde waarde. En het belang neemt alleen maar toe met de materie-AG.” VERTROUWENS- EN EVENREDIGHEIDSBEGINSEL Aan de andere kant: 25 conclusies in tien jaar tijd, dat is niet bepaald veel. Van Ettekoven: “Maar het soortgelijk gewicht van de conclusies is hoog. De conclusies gaan over begrippen die in het hele recht voorkomen, zoals over de redelijke termijn van artikel 6 EVRM. En over algemene leerstukken zoals de formele rechtskracht, schaarse rechten en de grenzen van het besluitbegrip. De grootste impact op de rechtspraktijk hebben de conclusies en uitspraken van de grote kamer over de materiële algemene beginselen van behoorlijk bestuur, het vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel. De oogst is rijk, ondanks het bescheiden aantal.” Willen we meer conclusies, zegt Van Ettekoven, “dan moeten we nadenken over de selectie van conclusiewaardige zaken, over de lengte van conclusies, over nut en noodzaak van het meegeven van vragen aan de AG, maar ook over de organisatie van de rechtsvorming. Als we naar bijvoorbeeld tien tot twintig conclusies per jaar zouden willen, dan redden we het niet meer met het op incidentele basis inlenen van topjuristen uit de wetenschap of van het parket bij de Hoge Raad.” Een uitdaging zit nog in het vinden van nieuwe onderwerpen voor conclusies. “We hebben input nodig van de eigen werkvloer, maar ook van buiten ons college. We staan open voor signalen van rechtbanken, de advocatuur, het openbaar bestuur en de wetenschap. Het meedenken over de rechtsvorming in het bestuursrecht verdient wat mij betreft een impuls.” Vanuit Curaçao komt nog een suggestie. Het zou volgens bestuursrechter Lanshage goed zijn als advocaten-generaal op eigen gezag een conclusie nemen, en niet alleen als ze daartoe worden uitgenodigd door de hoogste bestuursrechters. Ook hij vindt dat bestuursrechters in de eerste lijn zelf de verantwoordelijkheid kunnen nemen door voorstellen te doen voor een conclusie. Zelf heeft hij nog geen ideeën naar Nederland gestuurd: tja, het niet laten oplopen van de doorlooptijden in individuele zaken gaat voor. “Dat laat onverlet: als je een onderwerp signaleert voor een conclusie, zou je dat moeten doorgeven.” • “DE HOOGSTE BESTUURSRECHTERS OORDELEN NU VEEL GELIJKMATIGER, DAT IS PURE WINST”
RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=