MR. 2 2023 / 25 interview “RECHTERS MOETEN GEEN ONDERDEEL WORDEN VAN EEN CONTROVERSE OVER VONNISSEN” uw collega-bestuursrechters? Na een denkpauze antwoordt Bleichrodt: “Een rechter moet zich altijd bewust zijn van zijn of haar positie binnen de rechterlijke macht. Over dit voorbeeld… ook daarvoor geldt dat wel enige ruimte bestaat om in een rechtskundige beschouwing te wijzen op nadelen van een bepaalde lijn in de rechtspraak. Dat geldt ook voor het intern uiten van zorgen. Maar interveniëren in lopende procedures… die kant moeten we niet op.” NOVUM Ook bij de herziening van strafzaken heeft de procureur-generaal een rol. Daarvoor is een novum vereist. Als feiten op een novum lijken te wijzen, maar deze aanwijzingen onvoldoende zijn, kan de procureur-generaal een nader onderzoek instellen. Dat is recentelijk gebeurd bij de Pettense moordzaak en de Rosmalense flatzaak. “Het novumbegrip is daarbij leidend”, verklaart Bleichrodt. “Het is heel nuttig dat ik word geadviseerd door de Adviescommissie afgesloten strafzaken. Die is breed samengesteld: er zitten gedragsdeskundigen in, een hoogleraar strafrecht en vertegenwoordigers van de politie, de advocatuur en het OM. Als het onderzoek is afgerond, is het aan de veroordeelde om herziening te vragen. Maar in bepaalde gevallen kan het materiaal een zodanige kant opgaan dat we zelf die vordering indienen. Dat is gebeurd in de Rosmalense flatzaak.” GOEDE VOORZET Veel energie van het parket zit in het nemen van conclusies. Waarom heeft de Hoge Raad eigenlijk advies nodig? “Het verhaal gaat dat mijn verre voorganger Langemeijer aan zijn moeder vertelde dat hij advocaat-generaal werd. Waarop zijn moeder reageerde: ‘Dat lijkt me een volstrekt overbodige functie. Want als ergens geen advies nodig is, is het wel bij de Hoge Raad.’ En toch staat de rol van de conclusie niet ter discussie. Sterker nog, je ziet dat nu ook in het bestuursrecht de mogelijkheid bestaat om conclusie te nemen. De wetgever zegt dat de conclusie bijdraagt aan de kwaliteit van rechtspraak, de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid.” gen, vaker leiden tot formele klachten. Een groot deel van de klachten gaat over de rechterlijke beslissingen zelf. De beoordeling daarvan ligt niet binnen mijn bereik. Andere klachten gaan over bejegening. Daarover kan worden geklaagd bij het gerechtsbestuur, en daarna komen mensen bij mij met de vraag of ik gronden zie om de zaak voor te leggen aan de Hoge Raad. Dat is dit jaar nog niet het geval geweest.” De uitingsvrijheid van rechters staat ter discussie. Uw voorganger Jos Silvis heeft een gesprek gehad met bestuursrechter Nathalie van Waterschoot, die kritiek uitte op de toepassing van jeugd- en familierecht. Silvis berispte eerder advocaat-generaal Spronken die in een column in het Nederlands Juristenblad een arrest van het gerechtshof Den Haag over IS-kinderen bekritiseerde. Een raadsheer van de Hoge Raad, die zich op LinkedIn had uitgelaten over een nog lopende zaak, kreeg een uitbrander van toenmalig president van de Hoge Raad Maarten Feteris. Hoe ver reikt de uitingsvrijheid van rechters? “Rechters hebben ook vrijheid van meningsuiting, maar uit het ambt vloeien wel beperkingen voort. Dat geldt bijvoorbeeld als een zaak nog op jouw bord kan komen, maar ook als rechters de controverse opzoeken en commentaar geven op uitspraken van collega-rechters. Rechters mogen geen afbreuk doen aan het externe gezag van de rechtspraak. Het is niet verstandig om als rechter onderdeel te worden van een maatschappelijke controverse over rechterlijke uitspraken. Aan de andere kant: als de rechtsstaat wezenlijk in gevaar is, wordt wel verwacht dat de rechter zich uitspreekt. Dat is een spannende discussie, omdat volgens de ene rechter dat punt eerder is bereikt dan volgens de andere.” Stel: u bent in 2018 rechter in de civiele kamer en u constateert dat er ernstige misstanden ontstaan door de bestuursrechtelijke jurisprudentie over kinderopvangtoeslagen. Mag u kritiek uiten op ‘BIJ VERKEERDE BOSSCHE BEËDIGINGEN GEKEKEN NAAR FUNCTIES VAN BEËDIGING’ In twee zaken stelde Bleichrodt vorig jaar cassatie in het belang der wet in. Het ging in beide gevallen om verkeerd beëdigde raadsheren bij het hof Den Bosch. “De vraag was of er gevolgen moesten worden verbonden aan het gebruik van onjuiste teksten bij de beëdiging bij zaken die nog niet onherroepelijk waren, en dat waren er nogal wat”, licht hij toe. Het ging in totaal om 1100 zaken, strafrechtelijk en fiscaal, waaronder een aantal grote zaken. “Het was van maatschappelijk belang om daar snel duidelijkheid over te krijgen. Daarom heb ik ervoor gekozen er twee zaken uit te lichten waar juridisch niet veel vlees aan het bot zat. Zo kon ik het probleem isoleren en het alleen over de beëdiging hebben.” Uiteindelijk kwam de procureur-generaal tot de conclusie dat de verkeerde beëdigingen geen consequenties hoefden te hebben. “Ik heb het belang van de beëdiging vooropgesteld, maar wel gekeken wat de functies daarvan zijn. Een van de functies is dat je toetreedt tot het ambt, en de rechtsgemeenschap van het hof. Zo’n beëdigingszitting heeft plaatsgevonden. Een andere functie is dat je verklaart dat je niet onrechtmatig tot het ambt bent gekomen, bijvoorbeeld door giften te doen. Daaraan was ook voldaan met de formulering. Vervolgens verklaar je en beloof je je te houden aan de regels die bij het ambt horen. Daar zat wat verschil tussen de eed die moest worden afgelegd en de eed die is afgelegd. Maar ik kwam tot de conclusie dat in de kern ook aan dat belang was voldaan. En die lijn heeft de Hoge Raad gevolgd.”
RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=