Mr.

22 / Mr. 2 2024 interview Hier wil ik mee verder, wist Iris van Domselaar toen ze in haar derde studiejaar aan de Universiteit van Amsterdam het vak rechtsfilosofie volgde. “De wisselwerking tussen abstractie, analytisch denken en aandacht voor heel concrete vraagstukken sprak me meteen aan.” De liefde voor de rechtsfilosofie werd ook gevoed door het boek The Fragility of Goodness van de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum. “Ik kwam het in mijn studententijd toevallig tegen bij boekhandel Atheneum op het Spui, op loopafstand van de Oudemanhuispoort waar de rechtenfaculteit gevestigd was. Ik werd getroffen door de waarde die de Griekse tragedies en filosofie vandaag de dag nog steeds hebben voor actuele ethische vragen. Ook viel Nussbaum mij op als een van de weinig vrouwelijke hedendaagse rechtsfilosofen.” Van Domselaar ging naast rechten ook filosofie studeren. Daarna werkte ze nog enkele jaren in de praktijk als juridisch medewerker migratierecht bij een advocatenkantoor. “Het migratierecht is bij uitstek een rechtsgebied waar de spanning tussen de regel en het concrete geval duidelijk voelbaar is. Daar vloeit, soms ook letterlijk, bloed uit, zo laat ook het zwartboek Ongehoord: onrecht in het vreemdelingenrecht zien.” Ook zag ze de impact van de keuzes van advocaten, rechters en IND-juristen op de individuele gevallen. “Ik denk dat die ervaring mij als wetenschapper wel heeft gevormd, want deze thema’s fascineren me nog steeds. Ze raken het hart van de beroepsethiek van juristen.” GRIEKSE TRAGEDIE Tijdens het schrijven van haar rechtsfilosofische proefschrift over de ethische kwaliteit van rechtspraak kon ze een aantal maanden aan Harvard University en Chicago University onderzoek doen, onder andere onder de vleugels van Martha Nussbaum. “Die omgeving ervoer ik als een intellectuele snoepwinkel. Met de bibliotheken 24/7 open en non-stop mogelijkheden om inspiratie op te doen.” Van Domselaar hield zich daar bezig met de klassieke filosofie, met de ethische relevantie van de Griekse tragedies en literatuur, en met het werk van Bernard Williams. In februari nam ze voor haar oratie Recht, ethiek en de schreeuw van Filoktetes de Griekse tragedie Filoktetes van Sophocles als uitgangspunt. Dat past bij een ‘narratieve’ benadering’ van rechtvaardigheid en ethiek, waarin verhalen een belangrijke rol spelen. “Soms is een hartverscheurende schreeuw van een lijdend medemens nodig. Die onderstreept dat argumenten niet altijd volstaan voor ethisch inzicht, soms heb je een verhaal of een fysieke confrontatie nodig.” BURGERGERICHT In uw oratie pleit u voor een burgergerichte beroepsethiek van juristen. Wat bedoelt u daarmee? “Ik geef een aanzet tot een filosofische theorie over de verantwoordelijkheden van juristen ten opzichte van burgers in een sociaalliberale rechtsstaat. Deze theorie legt de focus op de relatie tussen juristen en de burgers die getroffen worden door hun beslissingen. Het gaat om alle juristen die beslissingen nemen die burgers raken, dus ook om de gemeentejurist, de bedrijfsjurist en de fiscalist.” De theorie sluit aan bij de roep om een ‘burgergerichte of responsieve rechtsstaat’ zoals bepleit door bijvoorbeeld Michiel Scheltema, Dick Allewijn en Alex Brenninkmeijer. Maar Van Domselaar plaatst ook kanttekeningen bij de praktische invulling van ‘responsiviteit’. “Een ‘responsief’, alleraardigst telefoongesprek met een bezwaarjurist kan ook juridisch onrecht teweegbrengen waar burgers zich effectief tegen moeten kunnen verweren. Een burgergerichte rechtsstaat kan daarom ook niet zonder florerende sociale advocatuur. En dan zie je, ironisch genoeg, dat juist de sociale advocatuur, die cruciaal is voor een burgergerichte rechtsorde, zelf onder druk staat en dat de aanwas stagneert.” De burgergerichte beroepsethiek heeft onder meer oog voor de basisbehoeften van burgers, geeft ruimte aan de ontmoeting met burgers en streeft naar burgerlijke integriteit. Waar baseert u deze elementen op? “Op filosofische theorieën die naast respect voor autonomie, ook menselijke kwetsbaarheid, afhankelijkheid en onderlinge verbondenheid centraal stellen. Oog hebben voor de basisbehoeften van burgers is daarvan een logisch element. Deze theorieën kunnen een bijdrage leveren aan de inhoudelijke invulling van open rechtsnormen zoals evenredigheid, billijkheid, proportionaliteit, en ‘dringende reden’ die mede bedoeld zijn om burgers te beschermen tegen hardvochtige rechtstoepassingen. Juristen dienen zichzelf steeds de ‘Filoktetische vraag’ te stellen of hun beslissingen tot gevolg kunnen hebben dat een medeburger buiten diens schuld onder de drempelwaarde van een basisbehoefte uitkomt.” SOCIALE GRONDRECHTEN Van Domselaar wil ook onderzoeken wat de betekenis is van de sociale grondrechten voor het werk van juristen. “Artikel 20 van de Grondwet (over bestaanszekerheid, red.) blijft in de Nederlandse rechtsorde, ten onrechte, vaak een dode letter. Ik denk dat het concept basisbehoeften voor de rechtspraktijk een intuïtief aansprekende aanvulling kan zijn op het meer abstracte concept van sociale grondrechten.” Kan de jurist altijd beoordelen of de bestaanszekerheid van de burger wordt aangetast? “Dat is niet gezegd, maar er is wel een inspanningsverplichting. Een burgergerichte jurist neemt geen genoegen met abstracties of formele redeneringen.” Ze verwijst in haar oratie naar de vuistregels van adviseur sociale innovatie Barend Rombout: ‘geen zwangere vrouwen in de cel gooien’, ‘niet de inboedel verkopen van een moeder met kleine kinderen’, ‘geen uitkering of toeslag onthouden aan iemand die dat echt nodig heeft’ en ‘geen zorg onthouden aan iemand met psychoses’. “HARVARD UNIVERSITY EN CHICAGO UNIVERSITY WAREN INTELLECTUELE SNOEPWINKELS”

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=