Mr.

Mr. 1 2018 / 21 INSOLVENTIERECHT TERUGNEEMRECHT WORDT PRAKTISCHER H et zal bekend zijn dat het huwelijksvermogensrecht per 1 januari 2018 gewijzigd is. Voor huwelijken die vanaf die datum worden gesloten, geldt niet meer de hoofdregel dat vanaf het sluiten van het huwelijk van rechtswege een alge- hele gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten bestaat. In plaats daarvan komt er nu een beperkte gemeenschap van goederen tot stand: alleen het vermogen dat voor het huwelijk van de echtgenoten samen is en verder alles wat tijdens het hu- welijk aan vermogen wordt opgebouwd, valt in de huwelijksge- meenschap. In het nieuwe huwelijksvermogensrecht blijven het voorhuwelijks privévermogen, giften en erfenissen voort- aan van de echtgenoten privé, tenzij de echtgenoten samen iets anders vastleggen in huwelijkse voorwaarden. Dezelfde wijzi- gingen gelden voor het geregistreerd partnerschap. Maar hoe zit het als een van de echtgenoten/partners failleert? De niet-failliete echtgenoot kan alle goederen die hem toebeho- ren en niet in de gemeenschap vallen, terugnemen. Dat wordt het terugneemrecht genoemd. Voor faillissementen die vóór 1 januari 2018 zijn uitgesproken, gelden voor het terugneemrecht ten aanzien van specifieke goederen echter (nog steeds) strenge bewijsregels. Zolang de niet-failliete echtgenoot niet het vereis- te bewijs levert, mag een faillissementscurator aannemen dat de betreffende goederen tot de failliete boedel behoren. Een van deze bewijsregels voert nog terug naar de Romeinsrechtelijke Praesumptio Muciana: het vermoeden dat, indien niet kan wor- den bewezen waarvandaan een gehuwde vrouw op eerzame wij- ze een goed heeft verkregen, zij dat goed met hulp van haar man heeft verkregen. Dat klinkt niet meer van deze tijd en dat is het ook. De wetgever heeft gemeend deze strenge bewijsregels voor het terug- neemrecht in het nieuwe huwelijksver- mogensrecht te moeten laten vallen. Meer in het bijzonder betekent dat dat in faillissementen die sinds 1 januari 2018 worden uitgesproken een curator niet meer kan terugvallen op deze strenge be- wijsregels. Een niet-failliete echtgenoot die dan het terug- neemrecht wil inroepen, draagt desalniettemin wel nog steeds de bewijslast, maar kan nu bewijs leveren door alle middelen rechtens. Hoewel een en ander nog moet blijken in de toe- komst, lijkt het terugneemrecht met de schrapping van de bij- zondere bewijsregels praktischer te zijn geworden. Ruud Brunninkhuis is advocaat bij Buren. ONDERNEMINGSRECHT OVER (NA)ZORG EN AANSPRAKELIJK- HEID BIJ HET GEBRUIK VAN SPV’S S ommige rechterlijke uitspraken krijgen minder aandacht dan ze verdienen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het arrest van de Hoge Raad inzake Hanzevast/G4 Beheer (ECLI:NL:HR:2017:484). D aarin wordt de moeder/bestuurder van een door haar opgericht special purpose vehicle aansprakelijk gehou- den voor de schade ontstaan door het feit dat die projectven- nootschap een door haar gekocht onroerend goed ten onrechte niet afneemt. Het arrest is noch in de JOR , noch in de NJ gean- noteerd. Wel is er een uitstekende analyse van Lokin en Schotel in Maandblad voor Ondernemingsrecht 2017, p. 141. Nadat Hanzevast Beleggingen III BV (‘Hanzevast III’) in 2004 een overeen- komst sloot voor de aankoop van kantoor- ruimte in de Groningse Euroborg, zag zij tenslotte van de koop af toen bleek dat de kosten van het meerwerk te hoog oplie- pen. Zij ontbond de overeenkomst door toezending van een schriftelijke verkla- ring (art. 6:267 BW). Het gerechtshof Leeuwarden oordeelde deze ontbinding echter onrechtmatig. In een eerder cassatiegeding tussen partijen oordeelde de Hoge Raad vervolgens dat het afzien van een vordering tot nakoming door G 4 Beheer BV haar niet hoefde te beletten om van Hanze- vast III scha de te claimen wegens niet (verd er) uitvoeren van de overeenkom st (ECLI:NL:HR:2011:BQ1684). Behalve Hanzevast III spreekt G4 Beheer ook diens (enig) be- stuurder en aandeelhouder Hanzevast Beleggingen BV (‘Hanze- vast’) aan uit onrechtmatige daad. Het hof wijst (ook) deze laat- ste vordering toe. In cassatie blijft dit arrest in stand. Hanzevast treft immers een ernstig verwijt, aldus de Hoge Raad. De zorgplicht van een bestuurder/aandeelhouder die ge- bruik maakt van een lege projectvennootschap tot aankoop van onroerend goed omvat, zo parafraseer ik kernoverweging 3.3.2, niet alleen het verstrekken van voldoende middelen tot aankoop daarvan, maar ook tot schadevergoeding van de verkoper bij eventuele onrechtmatige ontbinding van de overeenkomst. Nu Hanzevast hierin in gebreke is gebleven, handelt zij onrechtma- tig tegenover G4 Beheer. Het arrest sluit goed aan bij het Comsys-arrest uit 2009 (NJ 2009/565) inzake het gebruik van een ‘verliesdochter’. Wie in het handelsverkeer met ondergekapitaliseerde rechtspersonen een disproportioneel verhaalsrisico schept voor een derde, loopt de kans zelf voor diens schade te moeten opdraaien. De grondslag kan bestuurdersaansprakelijkheid zijn of piercing the corporate veil , dan wel een combinatie van beide. Een belangrijke les ook voor trustmaatschappijen, die immers dikwijls optreden als formeel bestuurder van SPV’s. Steef Bartman is advocaat bij Bartman Company Law en hoogle- raar ondernemingsrecht aan de Universiteit Leiden.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=