Mr.

20 / Mr. 5 2018 ONDERNEMINGSRECHT AGENDERING BIJ NV EN BV D e aandeelhouder of certificaathouder met minimaal drie procent van het geplaatste kapitaal van een NV kan het bestuur dwingen een punt op de agenda van de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) te plaatsen (art. 2:114a BW). Indien het agendapunt echter behoort tot het bestuurster- rein kan het bestuur weigeren het ter stemming te brengen, ook gaat het dan slechts om een aanbeveling. Aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 20 april 2018 , ECLI:NL:HR:2018:652 , in- zake Boskalis/Fugro. Boskalis hield destijds 28 procent van de certificaten Fugro, die aan Euronext staan genoteerd. Zij wenste de ontmanteling van een door Fugro op Antilliaans dochterniveau opgeworpen be- schermingsconstructie en probeerde dit ter stemming te krij- gen op de ava. Het bestuur wilde het punt wel bespreken, maar niet in stemming brengen. De voorzieningenrechter en in ho- ger beroep het hof weigerden het Fugro-bestuur te gebieden dit alsnog te doen. Het arrest van het hof blijft in cassatie in stand. Van een onderscheid tussen externe (markt)strategie en interne corporate governance wil de Hoge Raad in dit verband niet we- ten (r.o. 3.3.6). Ook de Europese Aandeelhoudersrichtlijn (2007/36/EG) noopt niet tot een ander standpunt (r.o. 3.3.8). De Hoge Raad volgt daarmee de advocaat-ge- neraal. Deze stelde in zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2018:14 ) d at de ‘metamor- fose’ van het agenderingsrecht in een af- dwingbaar consultatierecht van de ava over alle bestuursaangelegenheden in strijd zou zijn met het beginsel van be- stuursautonomie (conclusie nr. 4.54). Ik vraag mij af of deze categorische uit- spraak ook zou moeten gelden voor de (niet-beursgenoteerde) besloten vennootschap. Stel dat de statuten van een BV een con- creet instructierecht van de ava bevatten ex art. 2:239 lid 4 BW. Is het dan niet juist passend dat het bestuur een agendapunt van een (in dit geval 1%-)aandeelhouder ter stemming opvoert op de agenda, ook al behoort het in beginsel tot het bestuurster- rein? Curieus genoeg heeft het bestuur van een BV echter meer ruimte om een agendapunt af te wijzen dan dat van een NV. Ongeacht de aard van het onderwerp kan het BV-bestuur im- mers menen dat een“zwaarwichtig belang van de vennoot- schap” zich sowieso tegen opname op de agenda van de ava ver- zet (art. 2:224a BW). Het NV- en het BV-recht wijken steeds meer – en niet altijd even begrijpelijk − uiteen. Steef Bartman is advocaat bij Bartman Company Law en hoogle- raar ondernemingsrecht aan de Universiteit Leiden. OMGEVINGSRECHT MELDPLICHT ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN V oor veel bedrijven geldt momen- teel dat ‘alle energiebesparende maatregelen’ moeten worden ge- nomen die zich binnen vijf jaar terugver- dienen (artikel 2.15 Activiteitenbesluit milieubeheer). Als een bedrijf die ener- giebesparingsverplichting niet naleeft, kan daartegen bestuursrechtelijk en strafrechtelijk worden opgetreden. In de praktijk blijkt de handhaving van de energiebesparingsver- plichting moeizaam. Een recent voorbeeld is een uitspraak waaruit volgt dat ten onrechte handhavend is opgetreden tegen Aldi, vanwege het niet plaatsen van dubbelglasdeuren ter af- dekking van de verticale koelmeubelen (ABRvS 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1688 ). De doelen van het Energieakkoord dreigen niet te worden bereikt als de naleving en handhaving van de energiebesparingsverplichting tekortschiet. De wetgever heeft daarom onder andere aangekondigd dat een meldplicht voor bedrijven wordt opgenomen in de regelgeving. Eerder heeft de wetgever een lijst in de regelgeving opgenomen met ‘erkende energiebesparingsmaatregelen’ die de exploitant kan treffen om aan artikel 2.15 Activiteitenbesluit te voldoen. De lijst geldt niet voor iedere bedrijfstak. In de maatregelenlijst zijn voor de volgende bedrijfstakken erkende maatregelen aan- gewezen: kantoren, gezondheids- en welzijnszorginstellingen, onderwijsinstellingen, metaalelektro en mkb-metaal, auto- schadeherstelbedrijven, rubber- en kunststofindustrie en com- merciële datacentra. Als er (gelijkwaardige) andere maatregelen zijn die een exploitant kan treffen om aan de energiebespa- ringsverplichting te voldoen, dan kan hij daarmee volstaan. Het is de bedoeling dat bedrijven waarvoor de energiebespa- ringsverplichting geldt, de overheid uiterlijk 1 juli 2019 mel- den welke energiebesparende maatregelen zijn getroffen. Als andere maatregelen zijn getroffen dan die zijn opgenomen in de lijst, dan moet in de melding gemotiveerd worden aangege- ven of zij ten minste een gelijkwaardig energiebesparend effect hebben. Daarnaast worden in de regelgeving enkele randvoorwaarden en parameters voor het berekenen van de terugverdientijd opgenomen, omdat bleek dat in de praktijk discussie bestaat over de wijze van berekenen hiervan. De ontwerpregelgeving heeft ter consultatie voorgelege n (https:// www.internetconsultatie.nl/wijzigingactiviteitenbesluitmili- eubeheer). De definitieve tekst is nog niet bekend. Niettemin is het relevant dat bedrijven zich voorbereiden op deze ver- plichting, want de planning van de wetgever is dat de regelge- ving op 1 juli 2019 in werking treedt. Als de in de concept-re- gelgeving opgenomen datum van 1 juli 2019 niet wijzigt, dan moet dan ook al direct de eerste melding worden gedaan. Valérie van ‘t Lam is advocaat bij Stibbe Amsterdam en geassoci- eerd medewerker bij de Universiteit Utrecht.

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=