Mr.

Mr. 5 2018 / 45 H et zijn de raden van de orden die toezicht moeten uitoefenen op de kwaliteit van het werk van stagi- aires – en die na drie jaar de stageverklaring moe- ten verstrekken. Dit toezicht geschiedt soms door porte- feuillehouders voor stagiaire-aangelegenheden, soms door een mentor uit de raad. Het toezicht dat de deken houdt strekt zich ook uit tot stagiaires. Maar de raden en de dekens controleren niet stelselmatig of de kwaliteit van processtukken of adviezen van stagiaires aan de maat is, aldus het College van Toezicht in het jaarverslag. Over het algemeen vindt de controle regelmatig plaats, soms pas aan het eind van de stage. De rol van mentoren is niet duidelijk vastgelegd. Zo zijn er verschillen en is niet altijd duidelijk wie precies de prestaties van de stagi- aire beoordeelt. Daar komt bij dat de raden onvoldoende handvatten hebben om een niet goed functionerende pa- troon tussentijds uit die rol te ontheffen. Volgens het Col- lege van Toezicht is dat wel nodig. En aan het eind van de rit is het voor de raden van de orden zeer lastig om een stageverklaring te weigeren aan niet goed functionerende stagiaires. Zo’n weigering kan leiden tot een veelheid aan procedures, en ‘perverse prikkels’ zorgen ervoor dat een stageverklaring er toch komt, hoewel die niet altijd is ver- diend. Dat kwam naar voren uit gesprekken die het colle- ge hield met de dekens. VOLDOENDE VOORTGANG Hoewel de deken formeel toezicht houdt op de kwaliteit van de stagiaires, zijn het de mentoren die dat in de praktijk doen. Een van hen is Anke Feenstra, advocaat bij Hertoghs Advocaten in Breda en lid van de Raad van de Orde van het arrondissement Zeeland-West-Brabant. “Twee keer per jaar heb ik een gesprek met een advocaat- stagiaire”, zegt Feenstra, tevens Patroon van het Jaar 2017. “Het is wel een beetje onduidelijk of ik dan uitslui- tend toezichthouder of ook vertrouwenspersoon ben – daarover zou best meer zekerheid mogen komen. Ik houd dan in de gaten of de stagiaire voldoende voort- gang maakt. Wat de beroepsopleiding betreft is dat niet zo moeilijk: je kijkt of de tentamens zijn behaald. Zo niet, dan geen stageverklaring.” Het pijnpunt zit in de praktijkervaring, die ook door de mentor moet worden beoordeeld. Feenstra: “We kijken bijvoorbeeld naar de ingeleverde processtukken. Die moeten een zeker niveau hebben en het moeten er vol- doende zijn. Wij bekijken dat regelmatig, elders doen ze dat pas aan het einde van de drie jaar. Maar als advocaat gespecialiseerd in straf- en fiscaal recht, is het lastig om te beoordelen of civiele processtukken van stagiaires in- houdelijk aan de maat zijn. Zo’n toets is dan gebaseerd op basaal juridische kennis: is het goed opgebouwd, bij- voorbeeld. En dan vink je af: het is voldoende.” Bij twijfel kan de deken worden ingeschakeld of andere ADVOCATUUR leden van de Raad van de Orde, maar dat heeft Feenstra nog niet meegemaakt. Bij sommige stagiaires – en Feen- stra benadrukt dat het een enkeling betreft – blijven twij- fels bestaan. “Het is de patroon die dan tijdig aan de bel moet trekken. Maar vaak schrijven ze toch een lovende verklaring, want ze moeten nu eenmaal met deze stagiai- re door: ontslaan tijdens de stage is niet altijd mogelijk. Als een mentor twijfels heeft over een stagiaire, heeft hij weinig handvatten om dit op te lossen.” GEDEGEN MOTIVERING Jan de Wit, lid van het College van Toezicht, wijst op de periodieke gesprekken met de stagiaires, de beoordeling van de periodieke stageverslagen van de patroon en van processtukken van de stagiaires. “Het blijkt dat het voor de raden van de orden lastig is om een stageverklaring te weigeren aan stagiaires waarvan de indruk bestaat dat ze niet goed functioneren.” Hij haalt er de toetsingscriteria bij die in de Verordening op de advocatuur staan. Die zijn deels kwantitatief en deels zijn het kwalitatieve, open normen. “Dit betekent dat voor de beoordelingsmarge bij een afwijzende beslissing een gedegen motivering is ver- eist. Daarnaast zijn de raden voor de toetsing deels afhan- kelijk van de periodieke stageverslagen van de patroon.” Ook De Wit benoemt de perverse prikkels die naar voren zijn gekomen uit gesprekken met de dekens. “Die kunnen eruit bestaan dat een patroon die een stagiaire niet ge- schikt acht om langer in dienst te houden, een positief verslag schrijft zodat de stage kan worden afgerond.” Volgens De Wit heeft het college echter geen aanwijzin- gen dat stagiaires die aantoonbaar niet aan de eisen vol- doen, toch een stageverklaring ontvangen. Maar het col- lege vindt het probleem wel serieus genoeg om er in het jaarverslag een aparte paragraaf aan te wijden. ERG ZUUR Volgens Raymond Arnoldus, advocaat en curator bij Bie- rens Incasso Advocaten en Patroon van het Jaar 2016, heeft een begeleider geen belang bij een negatieve beoordeling. “Je hebt bovendien met de stagiaire een band opgebouwd, een afwijzing is dan een stevige inbreuk op zijn carrière. Daarvoor moet je erg sterke argumenten hebben. Als de stagiaire uitzicht heeft op een baan als advocaat elders, dan zijn de gevolgen groter, dan worden patroons behou- dender. Gedurende de drie jaar heb je als patroon voldoen- de kansen gehad bij te sturen. Als de stagiaire pas aan het einde van de opleiding niet geschikt zou blijken, zegt dat ook iets over de kwaliteit van de patroon.” De toetsing omschrijft Arnoldus als ‘objectief’. De beoor- deling van processtukken en of een stagiaire voldoet aan de kernwaarden is subjectief. “Geef ik een 5, 6 of 7? Dat is lastig. Mogelijk zegt een patroon: voor ons kantoor is de stagiaire net te min en gedijt hij elders beter. Afwijzen is

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=