Mr.

Mr. 2 2018 / 27 “WE LIJKEN SOMS MEER OP EEN DIENSTVERLENER DAN OP EEN JURIDISCH INSTITUUT” INTERVIEW ‘echtscheiding’ tussen vennoten dus. De OK lijkt in die gevallen eerder op een dienstverlener die helpt om dingen snel vlot te trekken dan op een juridisch instituut dat op basis van ingewikkelde redeneringen moeilijke beslissin- gen neemt. Soms wel, maar vaak ook niet.” Weet een jurist als u wel wat een onderneming nodig heeft? “Nee, en dat is de kracht van de Ondernemingskamer, want we zitten met z’n vijven – en als je de secretaris erbij telt met z’n zessen – en twee daarvan zijn de zogeheten raden, deskundigen op het gebied van bedrijfsvoering. We hebben een bestand van zeventien raden die uit de accountancy komen, een bestuurlijke achtergrond heb- ben of bijvoorbeeld ervaring met medezeggenschap. Dat is fantastisch. Als rechter moet je regelmatig oordelen over dingen waarvan je geen verstand hebt en dan be- noem je ad hoc een deskundige. Wij hebben die deskun- digen achter de tafel.” LUXE INSTANTIE Snelheid, deskundigheid, een groot conflict-oplossend vermogen… Is de OK niet hét voorbeeld voor de innovatieve manier waarop de Recht- spraak zou moeten werken? “Ik gun het iedereen. De reden dat het niet gebeurt, is geld. De OK is in dat opzicht een luxe instantie, hoewel aan het woord ‘luxe’ een soort van overbodigheid hangt en dat vind ik niet. Maar als ik zie hoe weinig tijd er is voor schuldsaneringen of familiezaken, kun je niet zeggen dat er sprake is van een heel rechtvaardige verdeling van de middelen. Voor de uithuisplaatsing van een kind wordt geloof ik dertig minuten uitgetrokken. Wij kunnen op een zitting twee uur praten met twee broers die niet meer met elkaar kun- nen samenwerken in het bedrijf, ook als er geen twintig werknemers zijn. Eigenlijk is dat verschil niet te rechtvaardigen. De OK is een relatief dure instantie gerekend per zaak, maar het functioneert prima en we zijn per saldo een klein clubje. Wat natuurlijk een rol speelt zijn de ge- tallen. Wij behandelen hier 150 zaken per jaar. Er zijn per jaar 70.000 mensen die gaan scheiden en 16.000 kinderen komen daardoor in de knel. Het gerechtshof Amsterdam behandelt 1000 van die zaken per jaar. Dat is factor zes.” Heeft de unieke positie van de OKmet onze handelsgeest te maken? Met onze spreekwoordelijke VOC-mentaliteit? “Dat weet ik eigenlijk niet. Het is aan de advocaat om te bepalen waar hij zijn zaak heen brengt. Als hij een en- quête wil, moet hij naar ons, maar hij kan een procedu- re ook anders verpakken, via een kort geding bijvoor- beeld. Maar een gremium dat er over het algemeen in slaagt binnen relatief korte tijd een zaak te behandelen en af te doen, dat is wel aantrekkelijk. En zo krijg je een zelfversterkend effect. Het instituut Ondernemingska- mer heeft een bepaalde reputatie en dat trekt dan weer kwalitatief goede mensen aan.” Zou het helpen om bij andere geschillen ook niet-juridische deskundigen te betrekken zoals bij de OK gebruikelijk is? Is het niet tijd om het recht niet meer uitsluitend aan juristen over te laten? “Dat denk ik wel. Sprekend vanuit deze ervaring ben ik enthousiast over de inbreng van derden. En ik kan mij voorstellen dat ook een strafrechter gebaat kan zijn bij bijvoorbeeld gedragskundige expertise achter de tafel.” GROTE VERGEZICHTEN Vorig jaar behandelde de OK de geruchtmakende zaak over de vijandige overname van Akzo Nobel door de Amerikaanse verfmaker PPG. De zaak gaf – opnieuw – aanleiding tot discussie over de vraag over de be- schermingsconstructies van Nederlandse bedrijven. Christiaan de Brauw van advocatenkantoor Allen & Overy schreef er een dikke pil over en concludeerde dat Nederlandse bedrijven nu al geweldig zijn be- schermd. Wat vindt u van die discussie? “De Ondernemingskamer is geen beleidsinstantie. Wij beslissen in individuele zaken en proberen die beslissin- gen in te passen in het bestaande recht. Ik heb als voorzit- ter van de OK helemaal geen mening over de vraag waar het heen moet met het recht of waarmee het bedrijfsle- ven gediend zou zijn. Het enige wat wij moeten doen is bepalen of de gang van za- ken zoals die feitelijk is geweest zich ver- houdt tot wat de stand van het recht op dat moment is. Het recht zit in de feiten. Ik houd zelf ook heel erg van feiten. Met grote vergezichten kom je niet zo ver. “Natuurlijk denk ik wel eens na over bepaal- de maatregelen die geopperd worden. Op dit moment wordt bijvoorbeeld gesproken over de wenselijkheid van een bedenktijd van 250 dagen bij een vijandig bod. Die bedenktijd zou het be- stuur de mogelijkheid geven na te denken over wat het nou precies wil met zo’n overnamevoorstel. Moet een be- stuur nou echt 250 dagen praten met stakeholders en on- derzoeken wat het wil? Of gaat het gewoon over een be- hoefte aan een time-out? Dat is mijn juridische reflex. Klopt de redenering wel, wat bedoelt de wetgever nou ei- genlijk? Daar denk ik vooral over na. In die Akzo-zaak hebben we aan het bestuur gevraagd of het meer tijd had willen hebben. Antwoord: volstrekt niet. Het verhaal van Akzo was immers: we hebben er heel goed over nage- dacht en we hebben besloten dat we dit overnamebod niet willen. Dus: waar gaat het eigenlijk over? Dat is de enige vraag die ik stel.”

RkJQdWJsaXNoZXIy ODY1MjQ=