Prejudiciële vragen aan HvJEU inzake boetebeding; kwalificatie flexibele parkeerplaatsen

Delen:

De voorzieningenrechter in Amsterdam heeft op 19 september 2019 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De vragen betreffen de toetsing van oneerlijke bedingen in een huurovereenkomst.

Een huurster bewoonde de door haar gehuurde woonruimte niet zelf, maar verhuurde deze – in strijd met de huurovereenkomst – onder aan haar dochter. De verhuurder vorderde in kort geding, naast ontruiming van de woning, onder meer (voorschotten op de) contractuele boete en winstafdracht.

Een huurovereenkomst met een particuliere huurder wordt aangemerkt als een consumentenovereenkomst, waarop de Richtlijn oneerlijke bedingen van toepassing is. De rechter dient ambtshalve te waken voor de toepassing van oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, ook in kort geding. Een beding waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de contractuele rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk verstoort ten nadele van de consument. Het boetebeding staat in de bij de richtlijn behorende indicatieve lijst, maar is daarmee niet per definitie oneerlijk.

De voorzieningenrechter overweegt dat niet beslissend is hoe het boetebeding uiteindelijk uitwerkt en door de gebruiker wordt toegepast, maar hoe het kan uitwerken, waarbij het beoordelingsmoment het tijdstip van totstandkoming van de huurovereenkomst is. De voorzieningenrechter oordeelt dat het boetebeding op zichzelf bezien niet oneerlijk is, maar stelt, voortbordurend op het Radlingerarrest (waarin het HvJEU bepaalde dat bij de beoordeling of een opgelegde schadevergoeding onevenredig hoog is, moet worden nagegaan wat de cumulatieve werking is van alle desbetreffende bedingen van de betrokken overeenkomst), de prejudiciële vraag of bij de beoordeling van de eerlijkheid van het boetebeding, overige (boete)bedingen in de huurovereenkomst dienen te worden betrokken, óók als deze zien op tekortkomingen van uiteenlopende aard, alsmede of relevant is dat ook winstafdracht wordt gevorderd.

Ter signalering: de kantonrechter in Dordrecht oordeelde dat een langdurig gebruiksrecht van honderd niet specifieke parkeerplaatsen in een parkeergarage (tegen betaling) kwalificeert als huurovereenkomst, aangezien deze plaatsen voldoende bepaalbaar zijn (hetgeen een vereiste is om van ‘huur’ te kunnen spreken). De juistheid van dit oordeel valt te betwijfelen (zie uitvoeriger de annotatie in TvHB 2019/19).

 

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven