Een installatiebedrijf verwijt zijn oud-bestuurder dat hij samen met twee tapijtgroothandels het bedrijf gedurende enkele jaren bijna anderhalf miljoen euro afhandig heeft gemaakt. De tapijtgroothandels zonden het installatiebedrijf ‘spookfacturen’ voor de levering van tapijt. De oud-bestuurder voldeed die facturen namens het installatiebedrijf. De tapijtleveringen vonden echter niet plaats. Saillant detail: het installatiebedrijf had vrijwel nooit tapijt nodig. Het installatiebedrijf wenst de door haar geleden schade vergoed te zien.
De oud-bestuurder erkent dat sprake was van spookfacturen. Maar − zo stelt hij − tegenover de tapijtfacturen stond wel degelijk een prestatie, te weten de levering van contant geld. Dat contant − en tevens zwart − geld gebruikte het installatiebedrijf voor onder meer de sponsoring van de plaatselijke voetbalclub. Daarnaast gebruikte het bedrijf dat geld voor het uitbetalen van overuren aan werknemers.
De rechtbank Overijssel overweegt in haar vonnis van 30 december 2020 (ECLI:NL:RBOVE:2020:4598) dat sprake is van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) van de oud-bestuurder. Het installatiebedrijf is namelijk bewogen tot het doen van betalingen zonder rechtsgrond naar aanleiding van misleidende facturen. Als er al contant geld bij het installatiebedrijf terecht is gekomen, dan geldt – aldus de rechtbank – dat de beweerde geleverde prestatie (chartaal geld) wezenlijk anders is dan de in de facturen omschreven prestatie (levering van tapijt). De oud-bestuurder was in zijn hoedanigheid van bestuurder belast met de dagelijkse gang van zaken. Hij gaf zijn akkoord op de spookfacturen en liet die door het installatiebedrijf betalen.
De stelling van de oud-bestuurder dat hij gedwongen zou zijn het binnen installatiebedrijf bestaande zwartgeldcircuit in stand te laten, kan hem niet baten. De rechtbank overweegt dat de hij als statutair bestuurder had kunnen en moeten inzien dat zijn handelwijze ontoelaatbaar was en dat anderen binnen het bedrijf niet zouden instemmen met het betalen van de spookfacturen. Dat blijkt ook uit het feit dat er verhullingshandelingen hebben plaatsgevonden (onjuiste omschrijving van de facturen).
De betrokken tapijtgroothandels zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade (artikel 6:166 BW; groepsaansprakelijkheid). Zij hebben bewust samengewerkt om het installatiebedrijf de ‘niet zakelijke kosten’ te laten vergoeden. Het (laten) verzenden en betalen van spookfacturen was een interactie tussen de groepsleden. Zij wisten dat schade kon ontstaan voor het installatiebedrijf . Voor het bepalen van de omvang van de schade heeft de rechtbank meer informatie nodig. Mogelijk is immers contant geld ten goede gekomen aan het installatiebedrijf (artikel 6:101 BW). De partijen mogen zich daarover nog uitlaten.
De rechtbank ontpopt zich in deze uitspraak tot een ware ‘ghost(factuur)buster’. Terecht veroordeelt zij de oud-bestuurder en zijn kompanen die allerlei zaken onder de vele − niet geleverde − tapijten wilden vegen tot het betalen van schadevergoeding. Dan is nu het wachten op de grote ‘zwartgeld-buster’, de Belastingdienst. Die krijgt het bewijs van het bestaan van een omvangrijk zwartgeldcircuit immers in de schoot geworpen.