Wraking houdt de gemoederen bezig

Delen:

Foto Geert Snoeijer

Wraking heeft de gemoederen flink beziggehouden in 2018: in de zaak-Wilders en in de strafzaak tegen de tabaksindustrie werd het wrakingsmiddel ingezet, en de Amsterdamse advocaat Willem Jebbink wraakte de voltallige strafkamer van de Hoge Raad. Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de doeltreffendheid van het wrakingsmiddel? Rechter Sietske Dijkstra (Rechtbank Noord-Nederland) geeft de grote lijnen weer in een artikel in tijdschrift Trema.

Reservisten

Een eerste punt is dat de wraking alleen de rechters betreft die de zaak ‘behandelen’: dus geen andere rechters of medewerkers. Daarbij moet de term ‘behandelen’ wel ruim worden opgevat, zo blijkt uit het arrest van 21 december 2018 in de zaak van Jebbink. Hij verzocht alle leden van de strafkamer van de Hoge Raad te wraken, waaronder de zogenoemde reservisten. Die behoren niet tot de ‘zetel van de zaak’, de kamer aan wie de zaak wordt toegewezen, maar wonen wel de beraadslaging in raadkamer bij en kunnen daaraan deelnemen. Dit alles om de rechtseenheid te bewaken. Het behandelen van een zaak is, aldus de Hoge Raad, breder dan het ‘behandelen en beslissen’ door de zetel. Behandelen kan betrekking hebben op elke vorm van rechterlijke bemoeienis met een zaak. Het wrakingsverzoek was daarmee ontvankelijk voor zover het zich tegen de reservisten richtte, omdat zij een dergelijke bemoeienis met de zaak hadden. Maar de wrakingskamer van de Hoge Raad zag voor de inzet van reservisten in de rechtspraak van het EHRM geen beletsel en de stelling dat sprake is van een ontoelaatbare beïnvloeding van de zetel door de reservisten, werd verworpen.

Misbruik

“In de reservistenzaak werd nog eens benadrukt dat een wrakingsgrond zich moet beperken tot de rechterlijke onpartijdigheid,” schrijft Dijkstra. “Andere aspecten van art. 6 lid 1 EVRM, zoals de onafhankelijkheid van de rechter of het gerecht en diens wettelijke basis, kunnen in (het appel van) de hoofdzaak aan de orde worden gesteld, niet in de wrakingszaak.”

In een arrest van 25 september 2018 heeft de Hoge Raad het misbruik van het wrakingsmiddel verduidelijkt. Als de wrakingskamer van oordeel is dat een verzoek tot wraking moet worden beschouwd als evident misbruik van het wrakingsmiddel, kan ze namelijk bepalen dat het verzoek niet als een wrakingsverzoek in de zin van art. 512 Sv heeft te gelden. “Het verzoek kan dan zonder zitting buiten behandeling worden gelaten, ook als sprake is van een eerste verzoek tot wraking. Hetzelfde geldt als sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de zittingsrechter en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt en er evident sprake is van misbruik van recht.”

Onpartijdig

In een ander arrest van dezelfde datum werd vastgesteld dat een (strafrechtelijke tussen)beslissing geen grond kan vormen voor wraking. Wraking is dus geen verkapt rechtsmiddel. De motivering van een (tussen)beslissing kan alleen tot honorering van een wrakingsverzoek leiden als de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als een blijk van vooringenomenheid.

Het uitgangspunt bij de beoordeling van een wrakingsverzoek blijft dat een rechter wordt vermoed uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig te zijn. Dijkstra: “Voor een succesvolle wraking moet sprake zijn van omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing vormen voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert of dat bij de verzoeker een op dat punt bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.”

“De wrakingslat ligt hoog,” oordeelt Dijkstra. “Uit het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak blijkt dat van de in 2017 ingediende 606 wrakingsverzoeken er 16 gegrond werden bevonden. Dat de lat hoog ligt, doet recht aan het uitgangspunt dat de rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn.”

Lat niet te hoog

Ze vervolgt: “Het is wel zaak dat de lat niet te hoog wordt gelegd. Een te hoge lat miskent de opdracht die art. 6 lid 1 EVRM aan de Rechtspraak geeft om de samenleving serieus te nemen.” Voor de beantwoording van de vraag of de vrees voor vooringenomenheid gerechtvaardigd is moet volgens Dijkstra een perspectiefwisseling plaatsvinden: de wrakingskamer moet het insidersperspectief verruilen voor dat van de redelijke toeschouwer. In diens schoenen moet de wrakingskamer zich verplaatsen. Daarbij is context van belang. “De redelijke toeschouwer is geen geïsoleerde figuur, maar onderdeel van een samenleving, en een kind van zijn tijd. Hij is een representant van die samenleving. De huidige samenleving is er één die kritisch naar gezagsdragers kijkt, waar de verwachtingen van het recht hoog zijn, en waar informatie zich snel verspreidt en gemakkelijk uit context raakt. Uit de ophef rondom de zaak tegen de tabaksindustrie blijkt wel hoe een gedraging van een rechter op een goudschaaltje wordt gewogen en kan worden uitvergroot. De perspectiefwisseling noopt tot het overdenken van wat voor de insider vanzelfsprekendheden zijn en vereist de bereidheid om kritisch te kijken naar de eigen procedures, praktijken en het eigen gedrag. Hoe komen die eigenlijk over bij de redelijke toeschouwer? Dat kan wel eens anders zijn dan wij denken of bedoelen.”

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven