De aanleiding voor het vragen van de conclusie is het hoger beroep van vakbond FNV over een bestuurlijke boete voor een Litouwse transportonderneming. Nadat onderzoek van FNV uitwees dat het bedrijf de regels over de rusttijden niet altijd volgt, deed de Inspectie Leefomgeving en Transport op basis hiervan ook onderzoek. Ze kwam tot de conclusie dat de transportonderneming een boete moet krijgen. FNV wilde graag bij de totstandkoming van dat besluit betrokken zijn en bezwaar kunnen maken tegen de opgelegde boete, maar dat ging niet door: volgens de minister is FNV geen belanghebbende in deze procedure. De rechtbank Midden-Nederland is het met de minister eens. FNV is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan.
Vragen
De Afdeling bestuursrechtspraak vraagt Widdershoven nu om in zijn conclusie in te gaan op de vraag of, en zo ja, wanneer een derde belanghebbende kan zijn bij een besluit tot het opleggen of weigeren van een bestuurlijke boete. Ook wil zij weten of het verschil maakt of de boete is opgelegd of geweigerd naar aanleiding van een verzoek om handhaving door de derde, of uit eigen beweging door het bestuursorgaan is opgelegd. En of het een rol speelt dat de derde een belangenorganisatie is. Daarnaast vraagt de Afdeling de advocaat-generaal in te gaan op de gevolgen van de keuze om een derde als belanghebbende aan te merken, onder meer voor de rechten van de overtreder bij een procedure over het boetebesluit.
‘Hoog tijd’
Bestuursrechtadvocaat Oswald Jansen (Libertas Advocaten) reageert op LinkedIn op de aankondiging van de gevraagde conclusie met: “Dat is hoog tijd. De rechtspraak, vooral die van de Afdeling, zwabbert alle kanten op.” Hij schrijft ook: “Aan de vraagstelling aan de staatsraad-AG kunnen we de ingewikkeldheid aflezen en de worsteling die aan hem wordt voorgelegd bij het vergelijken van het economisch bestuursrecht (CBB) met het reguliere bestuursrecht (Afdeling).”