De student volgt de bachelor Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam. Voor het vak Amsterdam Law Firm 2.1 moest hij in groepsverband de opdracht Jurisprudentie- en Literatuuronderzoek maken. Daarin verwerkte de student vijf bronnen, waarvan de werkgroepdocent ontdekte dat er vier niet bestaan. De docent vermoedde dat deze bronnen zijn gegenereerd door AI of zijn verzonnen. Er volgt een fraudemelding bij de examencommissie, die constateert dat de student in strijd met het examenreglement heeft gefraudeerd door ongeoorloofd gebruik te maken van AI. De schrijfopdracht wordt ongeldig verklaard, daardoor is zijn portfolio niet compleet en moet de student op herkansing. Hij wordt ook uitgesloten van het eerste-kans tentamen van de vakken goederenrecht en Europees recht. Het administratief beroep van de student bij de examencommissie (ongegrond) belandt vervolgens bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De student trekt de hele juridische trukendoos open: het besluit van de examencommissie is onzorgvuldig, de motivering deugt niet, de fraude staat niet vast en de sanctie is onevenredig.
Onzorgvuldig
De student stelt dat het besluit van de examencommissie onzorgvuldig is en ondeugdelijk is gemotiveerd. Hij had onvoldoende mogelijkheden om zich adequaat te verdedigen tegen de beschuldigingen van fraude. Stukken om zich voor te bereiden op het hoorgesprek kreeg hij niet, aan hem is niet de cautie gegeven en hij is niet gewezen op zijn recht op rechtsbijstand. Maar de sanctie was niet bestraffend, het waren pedagogisch disciplinaire herstelsancties. De student had, zo stelt de Afdeling vast, genoeg gelegenheid om zich voor te bereiden op de hoorzitting. De examencommissie is niet verplicht de cautie te geven en hoeft de student niet te wijzen op het recht op rechtsbijstand. Het besluit was ook deugdelijk gemotiveerd.
Fraude
Maar de fraude staat niet buiten redelijke twijfel vast, betoogt de student nog. Er is geen begin van bewijs geleverd voor de beschuldiging van fraude. Voor de Afdeling is het wel duidelijk dat de student fraudeerde. Hij heeft zelf bij de examencommissie erkend dat hij gebruik heeft gemaakt van AI en dat daardoor niet-bestaande bronnen zijn opgenomen in de opdracht. De Afdeling vindt het, net als de examencommissie, niet aannemelijk dat de student, zoals hij stelt, de bronnen wel zelf heeft gevonden en alleen opdracht aan ChatGPT heeft gegeven om de bronnen conform de Leidraad voor juridische auteurs te formuleren. Dat het gaat om slordigheden, vindt de Afdeling vanwege de aard van de onjuistheden ook al niet aannemelijk: de bronnen die hij zogenaamd zelf had gevonden, kon hij later niet meer terugvinden. Dat hij niet de intentie had om te frauderen, is voor het opleggen van een sanctie niet relevant.
Sanctie
Zijn laatste verweer: de sanctie is wel erg zwaar. Hij heeft nooit eerder een sanctie gekregen voor fraude. Door het ongeldig verklaren van de opdracht en de uitsluiting van de tentamens heeft hij vier vakken niet kunnen volgen. Maar dit is niet onevenredig, oordeelt de Afdeling. Een strenge sanctie is op z’n plaats: het gaat om het gebruik van bronnen die niet bestaan en literatuur wordt aan bestaande auteurs toegeschreven, terwijl die niet van hen afkomstig is. Bovendien heeft de student zijn medestudenten bij de groepsopdracht in de negatieve belangstelling van de fraudecommissie gebracht. Zij zijn verhoord en hebben een waarschuwing gekregen. Ook met de sanctie kan de student, zonder vertraging, zijn studie afronden.
Reformatio in peius
Op één punt krijgt de student gelijk: in eerste instantie kwalificeerde de examencommissie het handelen van de student als fraude, na het administratief werd dit ‘ernstige’ fraude. Dit is in strijd met het verbod van reformatio in peius, het beginsel dat een belanghebbende bij het instellen van bezwaar en (administratief) beroep niet in een nadeligere positie mag komen te verkeren dan het geval zou zijn als hij geen rechtsmiddelen had aangewend. De Afdeling wil echter niet zo ver gaan om het beroep van de student hierom gegrond te verklaren.
Lees hier de uitspraak: ECLI:NL:RVS:2025:3585.