Het gemak van autocorrect, het omzetten van spraak naar tekst, het in een handomdraai vertalen en corrigeren van tekst, ik wil niet meer zonder! Als docent ben ik nog zoekende, maar merk ik bijvoorbeeld dat AI mij helpt bij het genuanceerder geven van feedback. Als jurist zie ik ook hoe technologie het recht toegankelijker kan maken: door legalees om te zetten in begrijpelijke taal, door via juridische chatbots laagdrempelige rechtshulp te bieden en door online toegang tot rechtszaken mogelijk te maken.
Maar er is ook schaamte, bijvoorbeeld door het besef dat gebruik van technologie steeds vaker morele en juridische vragen oproept. Die AI-schaamte komt al op bij iets ogenschijnlijk kleins: het kiezen van een afbeelding voor deze blog bijvoorbeeld. Zo gebruik ik geen AI-gegenereerde beelden meer, omdat het genereren energie kost, de kwaliteit vaak middelmatig is en de modellen zijn getraind op werk van makers die daar meestal geen toestemming voor hebben gegeven of iets voor terugzien. Dus inmiddels gebruik ik bewust geen AI als het om visualisaties gaat, maar wel als het om tekst gaat. En toch blijft het ongemakkelijk om toe te geven dat technologie mij ondersteunt bij een vaardigheid die tot de kern van het vak behoort.
Daarmee raakt AI aan een fundamentele vraag: wat wil je als jurist zelf blijven doen en wat zou je willen delegeren aan technologie? Want taal is ons ding, daarin zijn wij juristen, letterlijk en figuurlijk, meester. Erkennen dat AI mijn schrijfwerk verbetert, voelt gênant, maar het is wel de realiteit. Het is een beetje te vergelijken met hoe ik omga met mijn vliegschaamte. Ik weet dat vliegen slecht is voor het klimaat en toch stap ik in het vliegtuig om een vriendin in Zwitserland (zie foto, dit is haar uitzicht) te bezoeken. Niet omdat ik geen andere opties had, maar omdat het gemak en mijn behoefte aan contact het winnen van principes (en ja, het uitzicht is in het echt nog mooier). Zo voelt mijn AI-schaamte ook, een complexe afweging van het gemak waarmee ik AI kan inzetten, ten opzichte van wat juridisch mag en wat moreel wenselijk is. Waarbij ik het, als het om AI gaat, nog veel ingewikkelder vind om te begrijpen wat ik nou precies mag en of mijn zorgen reëel zijn.
Waarom we ons wél zorgen moeten maken:
Omdat klimaatverandering reëel is, het trainen en gebruiken van generatieve AI, de bouw en onderhoud van datacenters, energie kost.
Omdat we lui worden als we het denken uitbesteden. Zo blijkt uit een kleine studie dat onze hersenen minder hard werken wanneer we AI inschakelen.
Omdat AI banen verdringt en ons werkplezier kan uithollen. AI neemt steeds meer routinetaken over, precies de taken waar jonge juristen van leren. We moeten dus nadenken over (en gaan handelen naar) de consequenties voor het juridisch onderwijs en de praktijk. En het wordt al heel vaak geschreven: niet alles wat je kunt automatiseren, hoef je te automatiseren. Een gesprek over de toegevoegde waarde van juristen, waar het plezier in ons werk zit en een visie waar wij als beroepsgroep over vijf tot tien jaar zouden moeten willen staan, mis ik. Ik lees vooral over de voor- en nadelen van technologie en zou meer willen lezen over hoe we onszelf als jurist, juist in deze tijd waarin recht en rechtvaardigheid niet altijd samen gaan, opnieuw kunnen uitvinden zodat iedereen met ons wil werken.
Waarom niet:
Misschien hoeven we niet zo streng te zijn voor onszelf. Geen individu kan klimaatverandering of technologische ongelijkheid zelfstandig oplossen. Zo is onze hele samenleving gebouwd op het gebruik van fossiele brandstoffen en op digitale platforms die winstmaximalisatie boven publieke waarden plaatsen. AI is technologie, gedreven door commerciële belangen, waarvan de implicaties voor onze rechtsstaat nog onvoldoende worden doordacht, een onderwerp dat een aparte blog verdient (wordt vervolgd). Echte verandering vraagt om systeemverandering: politieke keuzes, publieke investeringen in onderzoek en onderwijs, en organisaties die verantwoordelijkheid nemen voor de maatschappelijke gevolgen van innovatie.
Ook binnen het juridische onderwijs en de praktijk ligt die verantwoordelijkheid niet bij een enkele student, docent of professional. Als we studenten en jonge professionals waarschuwen voor het gebruik van AI, zonder hen te leren hoe ze AI zorgvuldig kunnen inzetten, worden ze de gebruikers waarvoor we waarschuwen. Organisaties die AI serieus nemen, moeten digitale geletterdheid structureel verankeren, niet als losse cursus, maar als manier van leren, onderzoeken en verantwoorden. Focussen op individueel gedrag, zoals iemands AI-voetafdruk, leidt af van de structurele ingrepen die nodig zijn: investeren in betrouwbare systemen, beter onderwijs en een cultuur die leren en verantwoorden net zo belangrijk maakt als presteren.
Naar het grotere plaatje: AI-geletterdheid
Een eerste stap in de juiste richting is meer bewustwording van waar we nu in de maatschappij qua AI-kennis/vaardigheden staan, daarin eerlijk (kwetsbaar) durven te zijn zonder direct elkaar te veroordelen. Durven aan te geven wat je al weet en vooral wat je nog niet begrijpt als het om AI gaat. Aangeven waar je AI voor inzet en waarom. Voorbij de schaamte dus!
Hoogleraar didactiek van de informatica Felienne Hermans (Vrije Universiteit) schreef in haar nieuwsbrief over een driedeling waarop AI het leren beïnvloedt: leren over AI, leren met AI en leren verstoord door AI. Heel kort gaat het erom dat leerlingen en studenten eerst moeten leren wat AI is. Daarna, als het gaat om ‘leren met AI’, dat docenten moeten nadenken wanneer en waarom AI wel of niet ingezet wordt en dat consequent aan leerlingen en studenten uitleggen. En hen vervolgens laten ervaren hoe AI het leren verstoort of juist kan versterken. Ik denk dat die driedeling ook voor het juridisch onderwijs heel goed zou kunnen werken en een mooie basis biedt om AI-geletterdheid door het gehele curriculum te weven. Niet alleen om studenten te leren werken met AI, maar ook om hen te vormen tot juristen die begrijpen welke onderdelen van het vak je nooit aan een machine zou moeten toevertrouwen.
Technologie zoals AI vraagt niet alleen om een andere manier van leren, maar ook om een andere manier van werken: bewuster, kritischer en creatiever. Zou de driedeling die Hermans noemt ook kunnen werken voor de juridische praktijk? Iets als: eerst leren over AI, dan leren werken met AI en daarna leren hoe AI juridisch werk verstoort of versterkt? Daar hebben mijn collega-columnisten in deze rubriek Elgar Weijtmans en Mark Zijlstra vast een mening over. Graag ga ik met een brede groep juristen in gesprek over de manier waarop AI juridisch werk zowel verstoort als versterkt en hoe we samen met het onderwijs en de praktijk het grotere geheel niet uit het oog verliezen. Want dit vraagt om meer dan individuele keuzes: het vraagt om een gezamenlijke discussie over vakmanschap, beroepsethiek en over de rol van technologie in de rechtsstaat.
