In de regel worden daders van levensdelicten, als zij erfgenaam zijn, al uitgesloten van de erfenis van de overledene. Het erfrecht bepaalt immers dat degene die een erflater opzettelijk doodt en daarvoor strafrechtelijk veroordeeld wordt, onwaardig is om van hem of haar te erven. In de praktijk komen er echter ook situaties voor waarbij dit wat complexer ligt.
Beuningse martelmoord
Een voorbeeld daarvan – en mogelijk ook de directe aanleiding voor de ingediende motie – is de afhandeling van de erfenis in de Beuningse martelmoord. In 2015 vermoordde in het Gelderse Beuningen een man zijn echtgenote, nadat hij haar lange tijd in hun woning had gemarteld. Omdat hij uiteindelijk volledig ontoerekeningsvatbaar werd verklaard en geen straf kreeg – hem werd ‘slechts’ tbs met dwangverpleging opgelegd – vond de man echter dat hij gewoon recht had op de erfenis.
Een jarenlange juridische strijd volgde en leidde uiteindelijk tot de Hoge Raad. Die bepaalde in december 2024 dat de man, ondanks dat hij inderdaad geen daadwerkelijke straf opgelegd had gekregen, alsnog geen aanspraak kon maken op een deel van de erfenis. Ook als iemand op grond van de wet recht heeft op de erfenis, kunnen er, zo betoogde de Hoge Raad destijds, omstandigheden zijn waardoor het onaanvaardbaar is dat iemand aanspraak heeft op een nalatenschap. In dit geval was daar naar oordeel van de raadsheren overduidelijk sprake van.
Steun
Die visie wil de Tweede Kamer nu dus omzetten in wetgeving. Hoe die wet er precies uit moet komen te zien, is nog niet helemaal duidelijk. Dat er veel animo is voor het wettelijk vastleggen van erfuitsluiting van daders van levensdelicten wel: de motie van Becker kreeg steun van alle 150 Kamerleden.