Partnerbijdrage van

Krijgen we nu eindelijk een constitutioneel hof?

Nog nooit eerder werden vier bewindslieden in de regering benoemd tijdens een demissionaire periode. Dat roept de vraag op: mag dit wel? Volgens emeritus hoogleraar Staats- en bestuursrecht Hub. Hennekens hebben we meer dan ooit behoefte aan een constitutioneel hof.

Delen:

Het komt maar zelden voor dat ons parlement zich bekommert om de naleving van de Grondwet. Dat doet veronderstellen als zou die nageleefd worden. Inhoudelijk is het tegendeel waar. Zo wees ik onlangs nog op de ongrondwettigheid van de Wet veiligheidsregio’s, maar daar was geen aandacht voor. Toch niet de minste basis voor coronamaatregelen. Ook de media zijn over het algemeen niet erg geïnteresseerd in inhoudelijke aspecten ter zake van de Grondwet-naleving. Vaak is die materie te ingewikkeld om daarover in de publiciteit te treden. Het parlement, zowel de Tweede als de Eerste Kamer, blijkt ook niet alert te zijn op dat punt. Zelfs zij die het staatsrecht als discipline beoefenen plegen over het algemeen weinig in te gaan op schendingen van de Grondwet. De hoofdstukken 6 (rechtspraak) en 7 (decentralisatie) van de Grondwet verkeren in staat van ontbinding.

De Tweede Kamer, pers en staatsrechtgeleerden laten nu ijverig van zich horen naar aanleiding van benoeming tot staatssecretaris van Kamerleden in het demissionaire kabinet. Dit gegeven vraagt ineens wel aandacht van velen. Voorzichtigheidshalve beperk ik me in dit stadium tot enkele procedurele aspecten.

De impasse toegelicht

Artikel 57 Grondwet bepaalt onder andere dat niemand lid kan zijn beide kamers der Staten-Generaal en dat het ambt van minister of staatssecretaris niet verenigbaar is met het lidmaatschap van de Staten-Generaal. Uitzondering hierop betreft een minister en staatssecretaris die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist. Maar hoe zit het nu met een lid van de Staten-Generaal dat staatssecretaris wordt in een kabinet waarvan de leden hun ambt reeds ter beschikking hebben gesteld?

Op die vraag zal ik geen inhoudelijk antwoord proberen te geven. Zoals gebruikelijk kan men twee kanten uit in dit soort gevallen: de Grondwet regelt dat niet, dus kan het. Of: de Grondwet regelt het niet, dus het kan niet. Met een dergelijke formele benadering worden moeilijke vragen nogal eens afgedaan. Mijn opmerkingen zijn van een andere aard, zij betreffen een structureel aspect van procedurele aard.

Op zoek naar de uitweg

Nu er verschil van inzicht is tussen het kabinet en leden van de Tweede Kamer, terwijl ook in de pers en door staatsrechtgeleerden discussie is ontstaan over hetgeen constitutioneel vereist is, wordt via een procedurele gang van zaken een oplossing gezocht. Aan de Raad van State wordt ‘voorlichting’ gevraagd wat rechtens juist is. Dit verzoek is even begrijpelijk als merkwaardig. De Raad van State is volgens onze Grondwet een adviesorgaan van regering en parlement, op welke positie nu een beroep wordt gedaan. Dat hij daarnaast de hoogste algemene bestuursrechter is staat hierbuiten. Zijn adviezen zijn niet bindend en dat geldt ook voor hetgeen als ‘voorlichting’ wordt aangereikt. Wat staat de Raad nu met zo’n ‘aanvrage’ te doen?

Procedureel verkeert hij in een moeilijk parket, want in essentie wordt hem een interpretatie van artikel 57, lid 3 Grondwet gevraagd. Hij zou formaliter een terughoudend standpunt kunnen innemen. Een andere benadering zou kunnen zijn dat de Raad een helder standpunt formuleert, dat door de ene of andere partij in het kabinet en/of de Tweede kamer niet voor juist wordt gehouden. Dan is er nog steeds een impasse en blijft de beslissing een politieke en dus geen staatsrechtelijke. Het standpunt van het kabinet lijkt dan min of meer de eindstreep te halen: zo gaat dat in coalities. De scheiding der machten, zoals de Grondwet wil, is dan zoek.

Waarom geen goede weg?

In ontwikkelde en soms minder ontwikkelde staten wordt de Grondwet aanvaard als de basis waarop de overheid zich kan legitimeren. Haar organisatie en hoofdinstellingen vinden daarin regeling. De zorg voor de naleving daarvan is in het overgrote deel van democratische staten ter controle opgedragen aan een constitutioneel hof. Daarbij zijn twee rechtsfenomenen in de praktijk bekend: één waarbij de rechterlijke macht op alle niveaus bevoegd is de naleving van de Grondwet te toetsen en één waarbij constitutionele vraagstukken uitsluitend aan een specifiek daartoe in het leven geroepen onafhankelijk constitutioneel hof ter beoordeling zijn.

Nederland is een uitzondering en kent geen constitutionele controle door een onafhankelijk instituut, maar laat ‘de politiek’ zijn eigen doen en laten in grondwettelijk opzicht aan regering en parlement. Dat komt ook nu weer helder aan het licht. De noodgreep om aan de Raad van State voorlichting te vragen over een genomen besluit laat zien hoe schamel het met onze democratische rechtsstaat is gesteld.

Een leerzaam geval ter voorlichting

Hoe gebrekkig ons land er staatrechtelijk bij staat, is dankzij de nu gerezen problematiek eindelijk duidelijk voor een groot publiek. Men kan het een blessing is disguise noemen voor de kennis en de naleving van onze Grondwet. Dit zo eenvoudig voorval zou aanleiding kunnen zijn om eindelijk de eis en zorg voor een echte rechtsstaat serieus te nemen. De meest voor de hand liggende en uit een oogpunt van waardering van onze Grondwet bevredigende keuze is een constitutioneel hof. Dit zou exclusief bevoegd dienen te zijn grondwettelijke vragen te beantwoorden en constitutionele geschillen te beslechten.

Het besef dat Nederland staatsrechtelijk onderontwikkeld is kan nu toch niemand meer ontgaan. Kunnen regering en Staten-Generaal de bewaking van de rechtsstaat toch maar liever zo veel mogelijk in eigen handen houden? En vindt het Nederlandse volk dat goed?

Wilt u op de hoogte blijven van de nieuwste columns? Meld u nu aan voor de gratis Verder denken-update.

Lees ook:

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op verderdenken.nl.

Delen:

Scroll naar boven