De titel van het boek is ontleend aan Gustav Radbruchs Fünf Minuten Rechtsphilosophie (1945), een hartstochtelijk pleidooi tegen totalitaire rechtspraktijken. De toon van deze eerder in Ars Aequi verschenen columns is vrijblijvender, maar de boodschap is dezelfde: zonder beginselen geen menselijk recht. Het gaat dan ook om meer dan rechtsspreuken.
Veertig rechtsbeginselen laten zich niet zomaar samenvatten. Lees dus het boek zelf, met de volgende aanvullingen:
Al in het voorwoord wordt ‘het’ gelijkheidsbeginsel door de auteurs buiten twijfel gesteld. Maar gelijke behandeling kan verkeerd zijn. Mens tegen ambtenaar: “Ik wil een dakkapel.” Ambtenaar: “Dat mag niet.” “Maar de hele buurt heeft al zo’n puist op het dak, dit is ongelijke behandeling!” Ambtenaar: “Dank voor de mededeling, dan gaan wij handhaven.” Zo is er meer. ‘Het’ gelijkheidsbeginsel bestaat dan ook niet.
De toegankelijkheid van parken voor stoomorgels (nr. 13) en gevolgen van letterlijke wetsuitleg voor halfbevroren vrachtrijders worden dan weer wél mooi neergezet (in de nrs. 8 en 14, zie ook nr. 26 over antifries in ontkenning van nationale tweetaligheid). Maar ‘Wie stelt, bewijst’ (nr. 18) wordt te vriendelijk uitgelegd. Het is immers een drogredelijk beroep op onwetendheid: wat niet kan worden bewezen is daarmee nog niet onwaar. De remedie (?) van de waarheidsplicht (art. 21 Rv. c.a.) blijft onvermeld.
Audi et alteram partem ofwel hoor en wederhoor (nr. 22) wordt beperkt tot waarheidsvinding. Maar het gaat ook om erkenning van partijen als volwaardige procesdeelnemers.
‘De dader heeft het slachtoffer te nemen zoals hij is’ (nrs. 23 en 38, over ‘renteneurose’ veroorzaakt door een wapenstok). De eigenlijke grondslag daarvan blijft verborgen: schadevergoeding is herstel van de oorspronkelijke toestand, wat die ook was, als ware niets onrechtmatigs gedaan.
Nr. 26 merkt op dat eenieder wordt geacht de wet te kennen. Dit wordt uitgelegd als een gebod voor rechtsgenoten, terwijl het eigenlijk neerkomt op een processuele presumptie.
‘Waar toegang tot de rechter ontbreekt, begint de oorlog’ (nr. 28). Buiten schot blijft de actualiteit ervan: ‘Geen geld? Geen recht!’ Zelfs in Nederland trekken rijken rechtens te vaak aan langste einden. (Dit is een voedingsbodem van anti-juridisch populisme.)
Nr. 32 stelt in pari delicto (‘de pot die de ketel verwijt’) op één lijn met tu quoque argumentatie ofwel de jijbak: ‘Je hebt ongelijk omdat je je niet gedraagt naar je eigen stelling’. Zo’n jijbak is drogredelijke verwarring van de waarde van een stelling met het gedrag van de spreker ervan. In pari delicto is niet meer dan een norm: eigen wangedrag kan in de weg staan aan beroep tegen het wangedrag van anderen. Dat kan volstrekt redelijk zijn.
Alle lof
A contrario − om in de Latijnse sferen van het boek te blijven: wat hier niet aan de orde komt verdient alle lof.
Zelf lezen dus dit leerzaam en vermakelijk boek over zin en doel van recht, met een te bescheiden titel – al was het maar om antwoord te krijgen op de terecht al in het voorwoord gestelde vraag ‘Waar ben ik eigenlijk mee bezig?’ Voor de schrijvers hoeft dit geen vraag meer te zijn: met dergelijke stof kunnen nog wel wat bundels worden gevuld.
Harm Kloosterhuis & Carel Smith: Vijf minuten rechtsfilosofie: speurtochten langs veertig rechtsspreuken (Boom, Den Haag, 2025)
Beoordeling:
⭐️ 4 ½ ster
- Plus: Gids voor de rechtspraktijk
- Min: Heel af en toe iets te onkritisch
Rechtsfilosoof Hendrik Kaptein is verbonden aan de Universiteit Leiden.
