Mr. van de week is Jeroen ten Voorde. Hij is een van de sprekers tijdens de Landelijke Strafrechtsdag die op vrijdag 23 mei wordt georganiseerd door de Universiteit Leiden. De dag wordt voornamelijk bezocht door strafrechtsdeskundigen van verschillende Nederlandse rechtenfaculteiten. Ten Voorde is universitair hoofddocent straf(proces)recht aan de Universiteit Leiden en tevens als bijzonder hoogleraar strafrechtsfilosofie (leerstoel Leo Polak) verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarnaast is hij rechter-plaatsvervanger in de Rechtbank Noord-Holland.
Kunt u alvast een tipje van de sluier oplichten? Wat gaat u uw collega’s vertellen?
Naar aanleiding van een bijzonder kritisch rapport van de Algemene Rekenkamer over het functioneren van de strafrechtsketen zetten de minister en staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in op versterking van de prestaties van de strafrechtsketen. Sinds vorig jaar is duidelijk dat onderdeel daarvan het Wetboek van Strafvordering wordt herzien en gemoderniseerd, een proces dat in 2016 moet zijn afgerond. De argumenten om tot herziening en modernisering van dat wetboek te komen, alsmede de projecten die deel uitmaken van het programma versterking prestaties strafrechtsketen, leiden bij mij tot de vraag wat een en ander zou kunnen betekenen voor het materiële strafrecht, in het bijzonder het Wetboek van Strafrecht. In mijn presentatie wil ik aangeven hoe het programma ook het Wetboek van Strafrecht raakt en – in dat verband – welke onderwerpen de komende jaren op het terrein van het materiële strafrecht nader kunnen en moeten worden onderzocht.
Het kabinet is dus voornemens het Wetboek van Strafvordering grondig te moderniseren. Een goed plan?
In ieder geval begrijpelijk. Het rapport van de Algemene Rekenkamer geeft een vrij onthutsend beeld van het functioneren van de strafrechtsketen. Geen bewindspersoon had naar aanleiding hiervan kunnen blijven stilzitten. Sommige van de naar aanleiding van het rapport ingezette en aangekondigde projecten hebben inderdaad tot doel de prestaties van de strafrechtsketen te verbeteren, zoals het voorstel versterking presterend vermogen van de politie en voorstellen om de doorlooptijden van het strafproces te versnellen en te stroomlijnen. Het streven om de regeling van de dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden te wijzigen begrijp ik ook. Die is nu veel te complex. Aanpassing van onderdelen van het Wetboek van Strafvordering is op sommige terreinen dus gewenst. Wat ik echter mis is een beschouwing over de rollen van de verschillende procesdeelnemers. Wijziging van het Wetboek van Strafvordering zal ook leiden tot verandering in de rol van de rechter, de officier van justitie, de verdachte en het slachtoffer. De bewindslieden doen het voorkomen alsof op dat punt niets verandert. Dat geloof ik niet en ik vrees dat de implementatie van het gemoderniseerde wetboek veel lastiger zal worden dan wordt verondersteld, juist omdat men zich niet voldoende realiseert wat sommige wijzigingen concreet zullen betekenen.
Ook het Wetboek van Strafrecht is allang geen rustig bezit meer. Wordt u daar onrustig van?
Nee. Het Wetboek van Strafrecht is sinds 1886 al vele malen gewijzigd en met de telkens veranderende criminaliteit valt te verwachten dat aanpassing van dat wetboek nodig blijft. Ook internationale ontwikkelingen zullen tot wetswijzingen blijven leiden. Onrustig word ik wel als ik merk hoe sommige strafbaarstellingen zonder noemenswaardig parlementair debat worden ingevoerd, terwijl die strafbare feiten met gevangenisstraf worden bedreigd. Hetzelfde geldt als ik zie dat er strafbaarstellingen zijn ingevoerd die, wanneer men er wat langer over had nagedacht en wat meer vanuit een systematisch oogpunt had gekeken, misschien niet op de wijze waren ingevoerd als nu is gebeurd. Ongerust ben ik over de tanende belangstelling voor grondslagen en doelen van ons strafrecht. Als er al aandacht aan wordt besteed, gebeurt dat vrij inconsequent. Wanneer in het kader van een wetswijziging (of een grote herzieningsoperatie) onvoldoende wordt nagedacht over of gereflecteerd op grondslagen en doelen van het strafrecht, is dat niet alleen theoretisch een probleem; gebrek aan reflectie kan ook consequenties hebben voor de praktische uitwerking van een regeling en de systematiek van het strafrecht.
Als u het voor het zeggen had dan… ?
…zou ik onderzoek laten doen naar grondslagen en doelen van strafrechtelijke sancties en het strafrecht met het oog op een eventuele herziening en modernisering van het Wetboek van Strafrecht.
Wat is het hoogtepunt in uw juridische carrière?
Elk leven kent pieken en dalen. Mijn recente benoeming tot bijzonder hoogleraar strafrechtsfilosofie (leerstoel Leo Polak) aan de Rijksuniversiteit Groningen ervaar ik als bijzonder eervol.
Wie of wat is in uw juridisch bestaan uw bron van inspiratie?
Er zijn meerdere personen die in mijn juridische bestaan een bron van inspiratie zijn. René Foqué, mijn promotor, en Tineke Cleiren, die mij in Leiden de mogelijkheid heeft gegeven mij verder te ontwikkelen, wil ik hier graag hebben genoemd.
Welk wetsartikel vindt u het mooist?
Artikel 40 Sr, de strafuitsluitingsgrond overmacht, omdat, zoals Bronkhorst ooit treffend en terecht zei, overmacht de poort tot gerechtigheid is (al zou die poort wel wat vaker open mogen gaan).
Welk wetsartikel het slechtst?
Ik ben niet zo gecharmeerd van artikel 134a Sr (meewerken en meewerken aan training voor terrorisme), een mijns inziens veel te ruim opgestelde strafbaarstelling.
Welke juridische website raadpleegt u vaak?
Er zijn er meerdere. Opmaat en rechtspraak.nl bezoek ik vrijwel dagelijks.
Welk boek las u het laatst?
‘Gerede twijfel’ van Peter van Koppen, een toegankelijk geschreven boek over het belang van rechtspsychologische inzichten voor bewijs in strafzaken.
Met wie zou u een gevangeniscel willen delen?
Ik voel weinig voor meermanscellen. Als ik zou mogen kiezen dan zou ik een cel willen delen met Hüseyin Baybaşin, niet alleen omdat ik benieuwd ben hoe iemand een levenslange gevangenisstraf doorstaat, maar ook omdat over zijn strafzaak opnieuw het nodige te doen is.