Mr. van de week is Johan Wolswinkel. Hij won onlangs de AB annotatieprijs: de prijs voor de beste annotatie in het tijdschrift AB Rechtspraak Bestuursrecht. Zijn annotatie is uit bijna 400 annotaties verkozen tot mooiste noot van 2013. Wolswinkel is sinds januari 2012 universitair docent staats- en bestuursrecht aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Een jaar geleden promoveerde hij cum laude op het proefschrift ‘De verdeling van schaarse publiekrechtelijke rechten. Op zoek naar algemene regels van verdelingsrecht’.
Gefeliciteerd! Had u het verwacht?
Helemaal niet! Ik stond zelfs op het punt de prijsuitreiking te verlaten vanwege een huilende baby thuis. Eigenlijk had ik verwacht dat annotaties over schaarse rechten bij voorbaat geen kans zouden maken, omdat ze te exotisch en atypisch zijn voor de gemiddelde jurist. Maar kennelijk (en gelukkig) dacht de jury daar anders over.
De jury noemt uw noot ‘op geen enkel punt uitleggerig maar wel heel goed uitleggend’. Kunt u dit uitleggen?
Iedere poging om dit uit te leggen lijkt mij bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Maar laat ik als annotator een poging wagen. Ik denk dat de jury heeft bedoeld dat een goede annotatie een wankel evenwicht inhoudt tussen teveel en te weinig uitleggen. Anders gezegd: de jury houdt hier een pleidooi voor het Aristotelische midden. Daarmee houdt de jury mij (en andere annotatoren) direct een potentiële valkuil voor, namelijk dat wij kunnen doorschieten in ons commentaar op een rechterlijke uitspraak.
Wat vindt u de beste en/of slechtste ontwikkeling in het bestuursrecht?
Tijdens mijn promotieonderzoek ben ik zeer gecharmeerd geraakt van de ontwikkeling in de jurisprudentie waarin algemene rechtsbeginselen worden vertaald naar concrete verdelingsregels (althans dat is hoe ik die uitspraken heb geduid). Verder wordt naar mijn smaak in onderwijs en onderzoek teveel aandacht besteed aan bestuursprocesrecht en procederen bij de rechter, terwijl voorkomen toch beter is dan genezen. Ook de roep ‘dat er een nieuwe wettelijke regeling moet komen’, mag wat mij betreft vaker verstommen.
Wat is het hoogtepunt in uw juridische carrière?
Zonder twijfel de verdediging van mijn proefschrift vorig jaar.
Wie was bij het schrijven van uw proefschrift uw bron van inspiratie?
Bij het schrijven van een proefschrift sta je op de schouders van reuzen. Allereerst was dat natuurlijk mijn promotor, Frank van Ommeren, maar gaandeweg ontdekte ik dat ook hij niet de bron van alle kennis is. Zo sprak A.M. Donner al in 1953 de historische woorden dat zich soms de merkwaardigheid voordoet dat niet ieder die in de termen valt, een vergunning kan krijgen, hoe onberispelijk zijn geval ook wezen moge. En zo kunnen we nog wel even doorgaan en uiteindelijk terugkeren tot Aristoteles; vergeleken met hem prutsen wij toch enigszins in de marge. En wanneer ik tijdens het schrijven van het proefschrift er weer eens tegenaan liep dat, anders dan in de wiskunde, in het recht een stelling nooit voor eens en voor altijd is bewezen, dan vond ik troost bij Pierre de Fermat, in de 17e eeuw jurist van professie en wiskundige in de avonduren, aan wie de bekende stelling van Fermat wordt toegeschreven. Zo’n stelling heb ik echter nog niet op mijn naam staan…
Welk wetsartikel vindt u het mooist?
Mooie wetsartikelen zijn voor mij bepalingen waarop je als jurist eindeloos kunt kauwen. Tijdens mijn promotieonderzoek was zo’n bepaling artikel 4:27 Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een subsidieplafond moet worden bekendgemaakt voor aanvang van het aanvraagtijdvak en dat een latere bekendmaking van (een verlaging van) het subsidieplafond geen gevolgen heeft voor reeds ingediende aanvragen. Deze bepaling wordt gemotiveerd met een beroep op de rechtszekerheid, maar achter deze bepaling blijkt een wereld schuil te gaan van – al dan niet bewuste – speltheoretische veronderstellingen over de invloed van (wijzigingen van) het plafond op het gedrag van aanvragers.
Welk wetsartikel het slechtst?
In 1897 werd in de staat Indiana (Verenigde Staten) een wetsvoorstel ingediend dat bepaalde dat π gelijk is aan 3,2. Voor de niet-ingevoerde jurist – iudex non calculat – het getal π geeft de verhouding aan tussen de omtrek en de diameter van een cirkel. Helaas (?) is π niet te vatten in een eindig rijtje (π=3,14…), laat staan in een wetsartikel. (Gelukkig is dit voorstel nooit tot wet verheven.) Eenzelfde botsing tussen juridische en wiskundige werkelijkheid toont art. 7.57c van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek ten aanzien van de loting bij opleidingen met een numerus fixus: ‘Bij de loting […] verhouden de inlotingskansen, voorzover kleiner dan honderd procent, zich voor de […] lotingsklassen als respectievelijk 9 : 6 : 4 : 3.’ Alsof kansen groter kunnen zijn dan 100 procent…
Welke juridische website raadpleegt u vaak?
Hoog op mijn lijstje staan overheid.nl en rechtspraak.nl. Als ik tussen die twee moet kiezen, dan wint overheid.nl van rechtspraak.nl. Uiteindelijk ben ik liever regelontwerper dan regeltoepasser.
Welk boek las u het laatst?
De AB annotatieprijs werd verstoffelijkt met het recente boek Publiciteit van jurisprudentie van Willem Zwalve en Corjo Jansen, een alleraardigst rechtshistorisch werk over openbaarheid van rechterlijke uitspraken. Dat boek kwam bij mij bovenop de stapel van nog te lezen boeken terecht. Onder het motto ‘last in, first out’ schoven de andere boeken hierdoor een plekje door.
Met wie zou u een gevangeniscel willen delen?
Als ik iets heb geleerd van mijn promotieonderzoek, dan is het wel de betekenis van het begrip ‘delen’. Sommige rechten zijn ondeelbaar en kunnen dus niet aan meerdere personen tegelijk worden toegekend. Dat betekent echter niet dat deze rechten niet zouden kunnen rouleren en in die zin dus toch kunnen worden gedeeld. Rechten die deelbaar zijn, kunnen daarentegen gelijktijdig worden gedeeld. Hoe uit dit Prisoner’s dilemma te komen? Ik schat in (maar verkeer hierover in onzekerheid) dat de vragensteller de laatste optie van gelijktijdig delen heeft bedoeld, dus dan kies ik voor mijn geliefde.