Nabestaandenpensioen voorbehouden aan gehuwden?

Is er toch aanspraak op partnerpensioen op grond van destijds geldende reglement dat onderscheid maakt tussen gehuwden en ongehuwden? En zou dit in strijd zijn met artikel 1 van de Grondwet en het IVBPR alsook artikel 21 Handvest van de grondrechten van de EU? Ook lijkt het dat het reglement een indirect verboden onderscheid maakt naar seksuele gerichtheid, omdat homoseksueel gerichte personen die samenleefden, voor 1 januari 1998 niet kónden trouwen.

Delen:

beeld: Depositphotos

De Haagse rechtbank boog zich onlangs over de vraag iemand toch aanspraak kan maken op een partnerpensioen, ook al komen volgens het destijds geldende pensioenreglement alleen gehuwden daarvoor in aanmerking. Op het moment dat de partner van de man met pensioen ging, was het voor homoseksuele stellen nog niet mogelijk om te trouwen.

Een partner van een werknemer wil aanspraak maken op het partnerpensioen nu de werknemer is overleden (ECLI:NL:RBDHA:2025:13667). Het pensioenreglement dat op het partnerpensioen van toepassing is, eist dat de partners dan vóór de pensioendatum van de werknemer met elkaar zijn gehuwd. Ze woonden echter samen op het moment dat de werknemer met vervroegd pensioen ging in 1994. Ze hadden wel eerder willen trouwen, maar dat was wettelijk gezien voor homoseksuele stellen in ons land tot 1 januari 1998 niet mogelijk. Als ultieme grond wordt ook een beroep op de hardheidsclausule gedaan.

Feiten

De werknemer trad in 1969 in dienst en had sinds 1988 een relatie met eiser in deze kwestie. In 1994 is de werknemer met vervroegd pensioen gegaan. Hij kreeg een ‘ongehuwdentoeslag’ op dat pensioen. Het pensioenreglement dat van toepassing is voorziet in en weduwenpensioen. Maar de definitie van ‘weduwe’ is: ‘de echtgenote van, mits het huwelijk voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd was gesloten’. De werknemer overlijdt in 2023. Het partnerpensioen wordt geweigerd. Eiser stelt in deze procedure dat het pensioenreglement onderscheid maakt tussen gehuwden en ongehuwden in strijd met artikel 1 van de Grondwet en het IVBPR, alsook artikel 21 Handvest van de grondrechten van de EU. Ook is er een indirect verboden onderscheid naar seksuele gerichtheid. Homoseksuele samenwoners werden immers zwaarder getroffen dan heteroseksuelen, omdat eerstgenoemden vóór 1 januari 1998 niet konden trouwen. Ook beroept eiser zich op de hardheidsclausule.

Oordeel

De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 5 lid 1 sub d (oud) AWGB verbood specifiek het maken van onderscheid naar seksuele geaardheid bij arbeidsvoorwaarden. Lid 6 (oud) geeft echter een uitzondering en stond toe om bij pensioenvoorzieningen wel onderscheid te maken op grond van burgerlijke staat. Deze uitzondering gold tot 1 januari 2002. Door deze expliciete uitzondering kan niet gezegd kan worden dat het uitsluiten van eiser als ongehuwde van een pensioenvoorziening als partner van tot tenminste 1 januari 2002 ongeoorloofd was. Dit is nadien niet (wezenlijk) anders geworden. Sinds 1 januari 2002 bevat artikel 5 lid 6 AWGB namelijk nog altijd een uitzondering op het verbod van onderscheid naar burgerlijke staat, maar nu specifiek voor het nabestaandenpensioen.
De rechtbank onderzoekt vervolgens of homoseksuele medewerkers relatief zwaarder werden getrokken dan medewerkers met een heteroseksuele gerichtheid, vanwege het verbod tot 1 januari 1998. De rechtbank overweegt dat artikel 5 lid 6 AWGB in de weg staat aan een toets op indirect onderscheid naar homoseksuele gerichtheid. Deze bepaling heeft een ruime reikwijdte: een onderscheid in een pensioenregeling, dat zijn oorsprong vindt in de burgerlijke staat, is, ongeacht de oorzaak daarvan, niet verboden. De rechtbank verwijst daarvoor naar de wetsgeschiedenis van de AWGB waaruit volgt dat de wetgever aangeeft dat deze uitzondering een structurele, algemeen geldende uitzondering moet zijn. Het onderscheid in deze zaak is louter gebaseerd op het feit dat eiser voor 1 januari 1998 ongehuwd partner was, omdat hij niet met werknemer kón trouwen. Ook het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet, omdat het niet (alsnog) toekennen van een partnerpensioen aan eiser niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Een situatie als die van eiser komt niet veel voor, maar toekenning van een partnerpensioen aan eiser impliceert een categorale toekenning van partnerpensioen aan ongehuwde partners van gelijk geslacht, terwijl deze groep rechtmatig is uitgesloten. Daarbij komt voorts dat als het pensioenfonds wel tot toekenning van een partnerpensioen aan eiser zou overgaan, dat zou leiden tot feitelijk twee keer een vergelijkbare pensioenvoorziening toekennen. De werknemer ontving immers een ongehuwdentoeslag op zijn ouderdomspensioen, wat neerkomt op een uitruil van het opgebouwde partnerpensioen voor een hoger ouderdomspensioen bij het ontbreken van een partner.

Wilt u vanaf nu elke maand een samenvatting van alle snelrechtartikelen van Mr.-Online in uw mailbox? Klik hier

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Scroll naar boven