In haar uitspraak van 27 augustus 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:4131) heeft de Afdeling een voor een appellant verstrekkende uitspraak gedaan. Bij al zijn bestuursrechtelijke rechtsmiddelen in de toekomst wordt aangenomen dat sprake is van een vermoeden van misbruik van recht. Het is dan vervolgens aan de betrokken appellant om dit vermoeden te weerleggen. Dit betekent dat al zijn (toekomstige) beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard en geen vrijstelling van het griffierecht wordt verleend.
De betrokken appellant had het dan ook erg bont gemaakt. De geschillen die de aanleiding vormden voor de uitspraak hebben betrekking op de vaststelling van huurtoeslag op nihil, verrekening van voorschotten en het inrekening brengen van invorderingsrente. De betrokken appellant voerde alleen procedurele gronden aan, terwijl de Dienst Toeslagen uit eigen beweging de betrokken besluiten al had teruggedraaid. Het ging appellant om schadevergoeding. Tegen de betrokken besluiten staat op grond van de betrokken wet, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) echter helemaal geen beroep open bij de Afdeling. De Afdeling wijst daarop omdat de appellant toch zonder nadere argumenten blijft doorprocederen en niet kan worden aangenomen dat appellant rechtsbescherming wil. De Dienst Toeslagen meent dat de appellant tegen beter weten in procedures blijft starten en dat appellants procedeergedrag zwaar op de interne bedrijfsvoering drukt. Ook neemt de Afdeling de appellant kwalijk dat hij pas een kwartier voor de zitting had laten weten dat hij niet kwam, terwijl hij in de ochtend nog contact heeft gehad met de griffie en daarover niets zei.
Het herhaaldelijk voeren van procedures waarvan duidelijk zou moeten zijn wat de uitkomst is, legt een groot beslag op de capaciteit van gerechten en bestuursorganen, zodat het de appellant volgens de Afdeling niet te doen is om rechtsbescherming. Dat levert misbruik van de bevoegdheid op om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen. De wettelijke grondslag – op grond van oudere jurisprudentie – om een dergelijk beroep niet-ontvankelijk te verklaren is artikel 3:13 lid 1 en 3:15 BW.
Het oordeel van de Afdeling is begrijpelijk, maar toch moet gelet op het feit dat een ieder zich tot de rechter moet kunnen wenden, terughoudend worden omgegaan met het vermoeden van misbruik van recht, zeker nu de uitspraak ook toekomstige procedures betreft. Bovendien rijst de praktische vraag hoe de Afdeling dit vormgeeft: komt er een ‘zwarte lijst’ met daarop de naam van deze appellant?
Beter is dat de wetgever in de Algemene wet bestuursrecht een regeling voor misbruik van recht opneemt. Dan kan ook de wetgever een goede afweging maken tussen het recht op toegang tot de rechter en het leerstuk van misbruik.