Onschuldpresumptie als hart van het strafrecht

In deze eerste aflevering van de nieuwe rubriek Veni vidi vici vertelt Elies van Sliedregt over haar Veni-onderzoek naar de onschuldpresumptie in het strafrecht.

Waanzinnig snel is het gegaan met Elies van Sliedregt. Tien jaar geleden studeerde ze nog rechten en Italiaanse taal- en letterkunde in Utrecht, nu is ze hoogleraar (internationaal) strafrecht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Eind 2003 promoveerde ze in Tilburg op een proefschrift over de strafrechtelijke aansprakelijkheid in het oorlogsrecht. Haar dissertatie over oorlogsmisdadigers, genocide en misdaden tegen de menselijkheid waarin de rechtspraak van onder meer de Ruwanda- en Joegoslavië tribunalen centraal staat, werd gelauwerd.

Hoewel de 36-jarige Van Sliedregt inmiddels een subsidie van onderzoeksfinancier NWO voor een nieuw onderzoek over de onschuldpresumptie heeft, is ze nog steeds bezig met uitvloeisels van haar proefschrift. “Bepaalde concepten die rechters van internationale strafhoven gebruiken om individuen in een groep te veroordelen, zijn niet altijd even duidelijk. Rechters hebben verschillende nationale achtergronden die meespelen in hun vonnissen. Ik probeer die concepten uit verschillende landen te duiden en er een lijn in aan te brengen. In de praktijk van de internationale tribunalen wordt mijn werk daartoe ook gebruikt.”

Na haar promotie heeft Van Sliedregt er heel even over gedacht de praktijk in te gaan, maar een blauwe maandag op een Rotterdams advocatenkantoor heeft haar daarvan genezen. “Ik had moeite met de partijdigheid, dat je altijd de positie van je cliënt inneemt. Nog lastiger vond ik het gebrek aan tijd om je in bepaalde rechtsvragen te verdiepen. Het werd me toen duidelijk dat ik meer een wetenschapper dan een praktijkjurist ben.”

Van Sliedregt schreef in 2003 een onderzoeksvoorstel over een strafrechtelijk beginsel: de onschuldpresumptie. Ze vergelijkt daartoe het recht in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Duitsland, Italië en Nederland met elkaar op een aantal aspecten dat met dat beginsel te maken heeft, zoals de visie op (de duur van) het voorarrest. Na vier jaar moet haar onderzoek antwoord geven op de vraag of de onschuldpresumptie nog wel het hart vormt van het hedendaagse strafrechtelijke denken. Dit vooral in het licht van anti-terrorismewetgeving die, aldus critici, de grondrechten schendt en aanzet tot discriminatie.

Heksenvervolging

Het beginsel van de onschuldpresumptie kwam op tijdens de verlichting. In Nederland bijvoorbeeld na de aanklacht van predikant en theoloog Balthasar Bekker eind 17e eeuw tegen heksenvervolging, het bestaan van spoken en duivels en de ermee gepaard gaande foltering. “In Nederland is dit rechtstatelijke beginsel niet als zodanig opgenomen in de grondwet, maar het is wel een van de grondbeginselen van ons strafrecht. Het is ook opgenomen in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het zwijgrecht uit ons Wetboek van Strafvordering is een uitvloeisel van de onschuldpresumptie. In Europees-continentale rechtssystemen spitst de waarborg van de onschuldpresumptie zich toe op het voorarrest en de positie van de rechter. Die moet bij twijfel vrijspreken.”

Van Sliedregt ziet een ontwikkeling onder invloed van de angst voor terreur en de opkomst van de risicosamenleving. “De voorlopige hechtenis wordt langer en de toetsingscriteria minder scherp. Dit heeft deels te maken met een samenleving die is veranderd. In de jaren zeventig had het recht vooral de functie om burgers tegen de staat te beschermen, nu is de tendens meer dat de burger beschermd wordt door de staat. Burgers zijn bereid inbreuken op hun rechten te accepteren in ruil voor veiligheid. De samenleving ondersteunt maatregelen die bijzondere bevoegdheden tot opsporing en de voorlopige hechtenis bij verdenking van een terroristisch misdrijf vergaand verruimen. Als strafrechtswetenschappers moeten we ons bewust zijn van deze veranderde maatschappelijke context, we leven niet meer in de jaren zeventig. De oproep van ex-minister van justitie Donner tot een herbezinning op bijvoorbeeld de onschuldpresumptie moeten we niet zien als een provocatie, maar als een uitnodiging om constructief mee te denken.”

Omdat het voorkómen van terrorisme een doel op zichzelf is geworden, schuiven we in het strafrecht zo veel mogelijk naar voren: van ‘poging tot’ naar voorbereiding van’. Daarbij is de discussie of een knullige voorbereiding, zoals bij Samir A., ook tot de voorbereiding mag worden gerekend. Van Sliedregt: “Het bestraffen van de voorbereiding staat op gespannen voet met ons ‘daadstrafrecht’. Sinds 1994 is voorbereiding van een ernstig misdrijf strafbaar en de criteria die voor het begrip voorbereiden gelden, zijn in de loop der tijd dermate versoepeld dat de strafbare voorbereiding lijkt te zijn ‘gesubjectiveerd’. De strafbaarheid is meer gericht op de intentie dan op een duidelijk voor de buitenwereld zichtbare voorbereidingshandeling of -gedraging. Daarmee komen we dichter bij een intentiestrafrecht.”

Risicosamenleving

Aanvankelijk dacht Van Sliedregt dat de onschuldpresumptie vooral werd ondergraven door de anti-terrorismewetgeving, maar onderzoek maakt duidelijk dat dit al langer gaande is. Het is de opkomst van de risicosamenleving en de rol van veiligheid in het publieke debat dat druk uitoefent op de onschuldpresumptie. 9/11 heeft dat proces alleen maar versterkt. “Het is interessant om te zien hoe we van een retroactief naar een preventief strafrecht zijn gegaan. Hoe sneller iets strafbaar is, hoe sneller de politie kan ingrijpen. We moeten echter oppassen dat we het strafrecht niet te vroeg inzetten en ons bewust zijn van de grenzen van strafrechtelijk ingrijpen. Veiligheid en terrorismebestrijding houden de samenleving en de politiek erg bezig. Zelfs zo dat Kamerleden onwelgevallige rechterlijke uitspraken in terrorismezaken openlijk bekritiseren. Terecht maken vooraanstaande juristen als Geert Corstens bij de Hoge Raad zich zorgen over de huidige ontwikkelingen en de invloed van het veiligheidsdenken op het strafrecht.”

Mooie standpunten van de hoogleraar, maar is dat wetenschap? “Rechtswetenschappelijk onderzoek is niet te vergelijken met natuurwetenschappelijk onderzoek, het is niet goed te valideren”, erkent Van Sliedregt. “Onze onderzoeksresultaten zijn niet meetbaar. Maar ‘weten’ is niet per definitie ‘meten’. Net als in de theologie hanteren rechtswetenschappers een hermeneutische benadering, we vertalen en interpreteren. Deze, zeg maar, ‘maatschappijwetenschappelijke methode’ gebruiken we bijvoorbeeld bij het ordenen van rechtspraak. We proberen orde te scheppen in de casuïstiek van de rechtspraak en ontwikkelingen in de jurisprudentie te analyseren en te beschrijven. Een juridisch-wetenschappelijk stuk dient natuurlijk te beantwoorden aan wetenschappelijke criteria, zoals een heldere onderzoeksvraag en verantwoording van de bevindingen.”

Op die output wordt aan de universiteit strenger geselecteerd, constateert Van Sliedregt. Een annotatie bij een uitspraak bijvoorbeeld, is niet meer vanzelfsprekend een wetenschappelijke publicatie. “Aan de andere kant doet de juridische wetenschap het niet zo goed in de zogeheten peer reviewed tijdschriften. Maar de rechtswetenschappelijke wereld raakt doordrongen van de noodzaak uit de schulp te kruipen en met criteria te komen waar rechtswetenschappelijk onderzoek aan moet voldoen. Bovendien wordt meer aandacht besteed aan de te hanteren methoden. Dat laatste is ook van belang voor het genereren van onderzoeksgeld. Opvallend is dat onderzoek met een internationale dimensie goed scoort op dat vlak.”

Morele vragen

Dat internationale aspect wordt des te belangrijker omdat het Nederlandse rechtssysteem steeds meer wordt beïnvloed door de Europese Unie en haar lidstaten. Typisch Nederlandse aspecten als abortus, euthanasie en het gedoogbeleid, komen onder druk te staan. Het Nederlandse strafrecht past zich deels aan aan Europese doelstellingen en beleid. Mede daarom acht Van Sliedregt het doen van rechtsvergelijkend onderzoek erg belangrijk. “Bovendien”, bekent ze, “kan ik op die manier mijn belangstelling voor het Anglo-Amerikaanse recht en mijn fascinatie voor de Italiaanse rechtscultuur kwijt en komt mijn studie Italiaanse taal- en letterkunde ook nog van pas!”

Die literaire studie steekt ook de kop op in de achtste stelling bij Van Sliedregts proefschrift: “De idee dat sommige juristen vakliteratuur verkiezen boven een roman is beangstigend.” “Terugkijkend misschien wat jeugdig arrogant, maar ik onderschrijf haar nog wel. Romans en literaire werken leren je veel over de grote vragen van het leven en de beweegredenen van mensen. Ik denk bijvoorbeeld aan Sophokles’ Antigone. Antigone besluit haar broer te begraven ook al was deze een landverrader. Het stuk gaat over de morele of goddelijke wetten versus de menselijke wetten. Dat zet aan tot nadenken. Bijvoorbeeld of het doen van een beroep op (psychische) overmacht bij het gedwongen doden van een ander uit moreel oogpunt aanvaardbaar is. Mag iemand vrijuit gaan als hij zijn eigen leven verkiest boven dat van een ander? Over die morele vragen gaat de vakliteratuur meestal niet.”

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Scroll naar boven