Onverwacht weerzien

Delen:

Goedemiddag Literatuurvrienden!

Een advocatenkantoor waar de jongste advocaat compagnon is en slechts kleine zaken behartigt, brieven in kriebelschrift schrijvend aan een bijzettafel. Kom daar maar eens om in de hedendaagse advocatuur, nog daargelaten of een zodanig gestructureerd kantoor enige traditie heeft in de advocatuur van alle tijden. In ‘Onverwacht weerzien‘ – een parel van een verhaaltje, krap vijf pagina’s lang, van Joop Waasdorp, opgenomen in ‘Halve muiterij‘, een in 2006 bij Thomas Rap uitgegeven bundel verhalen van Waasdorp – trof ik echter de uitzondering die de nog steeds geldende regel bevestigt dat de jongste advocaat géén compagnon is (maar stagiaire) en slechts kleine zaken behartigt.

Daarover aanstonds meer. Eerst een korte intro van Joop Waasdorp, want ik denk dat u nog nooit van hem heeft gehoord. Ik had dat in ieder geval niet. De achterzijde van de bundel biedt uitkomst. “Joop Waasdorp (1917-1988) schreef direct en ongecompliceerd, ‘zonder kakkineuze woorden erin’ zoals hij zelf zei. In zijn tijdloze, warmbloedige verhalen mengden realisme en ‘terloopsheid’ zich met een puntige stijl, een rauwe ironie en de robuuste levensfilosofie van een eenzaat en vrijheidszoeker. Halve muiterij bevat de beste van Joop Waasdorps gebundelde verhalen.” Na zorgvuldige lezing kan ik deze schets volmonding beamen. Het is een prachtige verhalenbundel van een schrijver ‘zonder kakkineuze woorden‘ die de kunst van de korte baan tot in de puntjes beheerst .

Het advocatenkantoor met het zo afwijkende DNA in ‘Onverwacht weerzien‘ situeert Waasdorp in het – hoogstwaarschijnlijk – Amsterdam ‘in een voorname straat van vlak voor en tijdens de tweede wereldoorlog. De jongste advocaat mag dan compagnon zijn, een hoofdrol is voor hem niet weggelegd in het kantoor en het verhaal. Die is gereserveerd voor ene Japie en voor de oudste compagnon, die Waasdorp situeert tegenover de jongste advocaat, ‘aan een groot bureau met inktvlekken‘. Uiteraard heeft het kantoor een secretaresse: een naamloze magere juffrouw die nooit fouten maakt en een kleur krijgt als de oudste compagnon wanneer hij zich opwindt ‘verdomme met een g’ zegt (althans Freek de Jonge zou dat zeggen, de compagnon is in zijn opwinding niet zo subtiel), ook al biedt hij wel direct zijn excuses aan. ‘Hij wist hoe het hoorde.

Japie, pas vijftien jaar, lijkt op kantoor de functie te vervullen die in later tijden – door herijking van functieomschrijvingen – wellicht is uitgegroeid tot die van ‘chef de bureau’. ‘Naar zijn zin had hij het er niet. Hij moest lange stukken kopiëren, wat heel precies diende te gebeuren. Weer andere stukken moest hij in een versleten tas naar de grote rechtbank (aan een gracht) of naar de kleine rechtbank (aan een plantsoen) brengen en daar aan een bode afgeven. Bij het kopiëren maakte Japie wel eens een vergissing, wat altijd uitkwam want de oudste advocaat hield elk vel papier tegen het licht om te zien of er soms in gevlakt was.’

De werkplek van Japie is bepaald geen paleis: een ‘gedurig koude achterkamer‘, die hij deelt met de altijd foutloos kopiërende magere juffrouw. Het hoogste genot haalt Japie daarom uit wat wij op kantoor nu ‘de Paleisloop’ noemen: ‘Eigenlijk waren de tochten naar de rechtbank voor Japie een soort verlossing. Hij bleef dan ook zo lang mogelijk weg. Japie voelde zich in die stille buurt een beetje gedeporteerd. Wél was het er mooi. Er stonden bomen en er woonden ook veel oude deftige dames. Alles was er netjes. In de herfst ruimden straatvegers de gevallen bladeren op, maar echt nodig was het niet.

De oudste advocaat is als we Japie mogen geloven – hoe zeer hij hem ook typeert als wetend hoe het hoort – allesbehalve een warme persoonlijkheid, zelfs niet in de omgang met cliënten: ‘Sommige ontving hij onmiddellijk, andere liet hij wachten. Er was een stokoude, hardhorende man met een baard die over zijn jas hing. Hij heette Nathan Visser en had een kwestie met zoons over zijn erfenis. De oude man zat soms twee uur lang in de wachtkamer voordat hij in het kantoor werd binnengelaten. De advocaat noemde hem nooit meneer Visser maar altijd gewoon Visser. Hij schreeuwde hem geleerde rechtstermen in de dove oren en liet hem na vijf minuten alleen naar de straatdeur strompelen.’

Type van dik hout zaagt men planken dus, een archetype dat in de advocatuur niet dun bezaaid is. Ook Japie moet eraan geloven: ‘Japie kon wel merken dat hijzelf ook niet in de gunst stond. Aan het eind van de maand haalde de advocaat zijn portefeuille voor de dag en gaf Japie met een hopeloos gebaar zijn loon. Soms zei hij iets over Rusland en Duitsland. Dat de Russen zich niet alles moesten verbeelden en dat het in Duitsland goed ging. In Duitsland werd gewerkt en niet gepraat; daar kon niet iedereen maar kwaken wat hij wilde zoals in Nederland, dat door ratten als Visser met zijn zoons werd leeggevreten.’

Duidelijk een man met een visie, maar niet geschikt voor de rechterlijke macht. De oudste compagnon aast namelijk op een functie als rechter: ‘De magere juffrouw moest elke twee maanden een gewichtig stuk typen, een verzoek van de advocaat aan de koningin om hem als rechter aan te stellen. Wanneer dit stuk weer eens weg moest, ontstond er een zenuwachtige spanning. Japie moest er duur papier en dure zegels voor halen. De juffrouw zat met een puisterig rood gezicht te typen terwijl de advocaat over haar schouder de zinnen volgde. Hij had er haast mee, alsof hij zijn huidige leven zo gauw mogelijk aan de kant wilde doen. En steeds eindigde het stuk met de woorden: Van Uwe Majesteit de meeste getrouwe onderdaan. Maar rechter werd hij niet.’

Het gaat goed fout tussen Japie en de oudste advocaat als Japie een aangetekende brief moet posten ‘over vergoeding van een lading hout die in de Oostzee bij noodweer van een schip was afgebeukt‘, een brief die de advocaat ‘onder grimmig heen- en weergeloop gedicteerd‘ had. ‘Een dikke ader stond op zijn voorhoofd, hij morste thee op zijn bureau. Het was al laat in de middag, alles moest plotseling op stel en sprong.’ Afijn, u kent dat wel.

De postbezorging gaat echter mis. Japie post de brief gewoon in de bus en komt niet terug met een aantekenbewijsje. De rest laat zich raden: ‘De advocaat werd blauw. Hij kon er geen woord uit krijgen. Hij beefde en schudde, greep het telefoontoestel en smeet het tegen de grond. Als een dolleman stampte hij op de gewreven houten vloer. Hij graaide zijn vulpenhouder van zijn bureau en gooide die uit alle macht tegen de boekenkast aan stukken. Daarna stormde hij naar buiten, sprong in zijn autootje – open wel te verstaan, eerst kwam deze bullebak advocaat 1e klas met de fiets, aldus Japie – en raasde weg. Toen hij terugkwam, was hij gekalmeerd. In de oude achterkamer keek hij Japie aan en zei: ‘Donder op, stommeling, en voorgoed!’

Zo belandt Japie van de regen in de drup, ‘Zonder goeiendag, ook zonder getuigschrift‘. Tot overmaat van ramp breekt dan ook nog de oorlog uit, maar Japie weet zich moedig staande te houden. ‘Japie had geen werk en te eten had hij maar een klein beetje. Wel was de zomer mooi en Japie bezat nu ook twee jassen, een versleten jas voor door de week en een half versleten jas voor door de week en een half versleten jas voor de zondag.’

Op zekere avond wordt Japie door een agent geverbaliseerd omdat hij fietst zonder licht, een strafbaar feit waarvoor hij voor de rechter moet komen, nog wel in de kleine rechtbank aan het plantsoen waar hij vroeger stukken moest afgeven: ‘Zodra hij – in zijn zondagse jas – de zaal binnenkwam en de rechter zag zitten, herkende Japie hem: hetzelfde steenrode gezicht, nu boven een witte bef, de grijze ogen en de spitse neus. Er was was heen-en-weergeloop. Zeker Edelachtbare, zoals u wilt Edelachtbare, zeiden de gerechtsdienaren. Eerst moest iemand van een cafetaria voorkomen. Hij kreeg een zware boete omdat hij met ijs had geknoeid. Zoiets mocht, zei de rechter, in de nieuwe tijd niet meer voorkomen. Toen was Japie aan de beurt. De rechter las voor wat Japie had misdreven en legde daarna de papieren opzij. Hij keek Japie aan. Zijn ogen werden weer groenig, net als vroeger. Kwaad snauwde hij: ‘Wat voer je tegenwoordig uit?’ Dat kreng! dacht Japie en toen zei hij: ‘Ik ben van Hare Majesteit de meeste getrouwe onderdaan.’ De rechter kreeg een kop als vuur. ‘Twee kwartjes,’ zei hij, wat Japie, eerlijk gezegd, nog meeviel.

Maar rechter werd hij destijds wel,
BANNING N.V.

Gino van Roeyen

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Ook interessant:

Scroll naar boven