Een internetsite, Kleintje MuurKrant, plaatst een kritische tekst op haar site over iemand die betrokken is bij, volgens de site, dubieuze beleggingen in teakplantages. Daarbij wordt ook gewezen op diens betrokkenheid als getuige bij een strafprocedure in het verleden. De betrokkene in kwestie neemt het niet en eist op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) dat zijn naam uit het artikel wordt verwijderd. De voorzieningenrechter in Den Bosch wijst de vordering in hoofdzaak toe op 4 juli 2008. De rechter overweegt dat de persoonsgegevens in strijd met de Wbp zijn verwerkt omdat er geen toestemming was van de ‘betrokkene’ en er verder ook geen noodzaak was om de persoonsgegevens te publiceren.
Wanneer is er nou eigenlijk een noodzaak om persoonsgegevens te publiceren? De onkreukbare Romeinse censor Cato schreef zijn geschiedwerk Origines zonder een enkele naam van een Romein of niet-Romein daarin op te nemen. Elke persoon werd naar zijn functie of rol aangeduid: ‘de consul’, ‘de vijand’, ‘een dappere legionair’. Hannibal heette ‘dictator Carthaginiensium‘. Zie je wel: het is eigenlijk nooit ‘noodzakelijk’ namen te noemen om maatschappelijk relevante informatie te verspreiden.
Het uitgangspunt van de Wbp, zoals uitgelegd door de toezichthouder, is dat iedere plaatsing van een persoonsgegeven op internet onder de wet valt omdat het door middel van een computer gebeurt en dus een geautomatiseerde verwerking betreft. De consequentie is dat in beginsel iedere naam, adres, foto of welk ander gegeven dan ook dat te herleiden is tot een individuele persoon ten onrechte op internet staat, tenzij die persoon ondubbelzinnig toestemming heeft gegeven dan wel de plaatser aantoont dat die publicatie ‘noodzakelijk’ is in de zin van art. 8 Wbp, onverminderd het dan nog mogelijk zwaarder wegende privacybelang van de betrokkene.
In rap tempo is al onze communicatie ‘geautomatiseerd’. Ook alles wat aan het papier wordt toevertrouwd heeft eerst in computers gestaan. Het zal niet lang meer duren of alle informatie in schrift en in beeld zal ons alleen nog via elektronische wegen bereiken. Zal alle informatie dan door de ‘noodzakelijkheids’-zeef van de Wbp moeten? Was dat nu echt de voorzienbare bedoeling van de Europese richtlijngever midden jaren negentig?
De huidige situatie is nu al dat het overgrote deel van de persoonsgegevens niet met ondubbelzinnige toestemming is geplaatst op het internet. En het is altijd wel verdedigbaar dat het noemen van een naam niet echt ‘noodzakelijk’ is voor een bepaald belang. In feite leeft heel het internet zodoende in precario. Het is niet meer dan een gedoogzone waar op ieder moment in kan worden gesneden. Dat is niet gezond voor de belangrijkste informatiebron van vandaag de dag. De systematiek van de wet en het noodzakelijkheidscriterium zijn aan herbezinning toe.
Mensen bij naam en toenaam kunnen noemen in openbare uitingen is misschien niet altijd noodzakelijk, maar is een onlosmakelijk deel van de uitingsvrijheid. Die vrijheid is niet onbegrensd maar dient wel voorop te staan. Het enkele noemen onrechtmatig achten behoudens bewijs van ‘noodzaak’ staat daarmee op gespannen voet. Kortom, laat het internet geen speeltuin zijn voor de moderne Cato’s onder ons.
Dr. mr. C.B. Schutte is advocaat bij Schutte Heide-Jørgensen advocaten te Amsterdam.