Hij zei dit in een toespraak in Den Haag, ter gelegenheid van de installatie van drie nieuwe rechters. Simons vindt het wenselijk dat het toetsingsverbod in artikel 120 van de Grondwet gedeeltelijk wordt opgeheven. Dat kan volgens hem, in ieder geval voorlopig, beperkt blijven tot de klassieke grondrechten.
Het belangrijkste argument is volgens Simons dat de rechtsbescherming van de burger hiermee wordt gediend, doordat zijn rechten en vrijheden beter worden beschermd: “Bijkomende voordelen zijn dat de zichtbaarheid en de maatschappelijke betekenis van de Grondwet worden vergroot, dat de Grondwet meer een levend document wordt dat de ontwikkelingen in de maatschappij volgt, en ook dat er bij het maken van wetten nog meer aandacht zal zijn voor het rechtsstatelijke gehalte ervan.”
Simons noemt in deze context de Toeslagenaffaire. “Dat het wenselijk is dat het toetsingsverbod gedeeltelijk wordt opgeheven, wordt sinds de Toeslagenaffaire in brede kring erkend, zeker ook in de politiek.”
Toetsen
Simons noemt het tegelijkertijd wenselijk dat de rechter de bevoegdheid krijgt om wetten in formele zin, en de toepassing daarvan, ook te toetsen aan ongeschreven algemene rechtsbeginselen en ander ongeschreven recht, waaronder het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
Simons stelt dat de rechter het niet beter weet of wil weten dan de wetgever, als het gaat om wetgeving: “Maar de wetgever brengt soms, onbewust of meer of minder bewust, wetten tot stand brengt die in de ongunstige betekenis van dat begrip grensoverschrijdend zijn.”
Geen constitutioneel hof
De president van het CBb vindt het niet nodig een constitutioneel hof in te stellen, zoals het nieuwe kabinet beoogt. “Dat Nederland een van de weinige landen in de Europese Unie is zonder constitutioneel hof is feitelijk juist, maar dat gegeven levert geen zelfstandig argument op voor het instellen van een constitutioneel hof bij invoering van constitutionele toetsing.”
Simons geeft aan dat alle gerechten nu al aan constitutionele toetsing doen, in de ruime betekenis van het woord. “Zij kunnen immers toetsen of een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, in strijd is met de Grondwet.”
Hij vindt het instellen van een constitutioneel hof ook onwenselijk omdat een groot risico van politisering bestaat: “In nogal wat landen die een constitutioneel hof hebben, is en wordt gestreden over de samenstelling en over het benoemingsrecht. Moeten er alleen ‘echte’ rechters in of ook politici, wetenschappers of vertegenwoordigers van het volk? Ligt het primaat bij de benoemingen dan bij de politiek, of bij de rechterlijke nacht of de kiezer?”
Benoemingen kunnen volgens Simons afhankelijk worden van wisselende politieke meerderheden en van het verwerven van de kiezersgunst. “Dat zet de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de leden van een constitutioneel hof onder druk en bedreigt de kwaliteit van de rechtspraak. Het vergroot ook het risico dat een constitutioneel hof een nieuw instrument wordt in de toch al te ver gaande juridisering van het politieke discours.”
Vertraging
Een tweede wezenlijk bezwaar volgens Simons: “Een keuze voor concentratie van de constitutionele toetsing bij één institutie brengt noodzakelijkerwijs mee, dat als in een procedure bij een van de gewone gerechten, met inbegrip van de hoogste rechters, strijdigheid met de Grondwet wordt opgeworpen, het dan vaak zal gebeuren dat een gerecht die rechtsvraag door middel van een prejudiciële verwijzing ter beantwoording moet overdragen aan het constitutionele hof. Dat zal, zeker bij de te verwachten grote aantallen, leiden tot een aanzienlijke vertraging in de afdoening van zaken. Dat moet echt worden voorkomen.”
Simons heeft in Oostenrijk gezien tot welke gevolgen zo’n stelsel leidt. Veel procedures bij het Oberste Gerichtshof en het Verwaltungsgerichtshof duren daardoor onnodig lang.
Daarnaast zijn er volgens hem verschillende controversiële, complexe en politiek beladen vragen die beantwoord moeten worden. “Wat moet bijvoorbeeld de plaats van een constitutioneel hof in ons staatsbestel en onze rechterlijke organisatie zijn? Een andere systeemvraag is of het mogelijk moet zijn om ook buiten procedures bij de gewone rechter om vragen aan het constitutioneel hof voor te leggen en, zo ja, door wie dan?”
Afzonderlijk
De president van het CBb noemt het wenselijk dat wetgevingsvoorstellen over constitutionele toetsing en de institutionele vormgeving daarvan afzonderlijk in procedure wordt gebracht. “Zo kan worden voorkomen dat, als er in de eerste of in de tweede parlementaire lezing niet de vereiste meerderheid voor het instellen van een constitutioneel hof blijkt te zijn, ook de wetgeving over de breed gewenste constitutionele toetsing aan de klassieke grondrechten de eindstreep niet haalt.”
Dat moet volgens hem worden voorkomen. Daar komt bij dat het volgens Simons aannemelijk is dat de behandeling van een wetsvoorstel dat alleen gaat over de omvang van de constitutionele toetsing, betrekkelijk snel de wetgevingsprocedure zal kunnen doorlopen.