Charlie Hebdo: tegen de terreur van beginselen

Delen:

Hoe moeten we de doden van Charlie Hebdo gedenken? Door met hun nagedachtenis met het grootst mogelijke respect om te gaan en door met alle daders af te rekenen. Al zijn de directe daders er niet meer, toch moeten er nog andere mensen zijn die achter dit terrorisme zitten en die het verdienen om onschadelijk te worden gemaakt. Net zo goed als herhaling van dit soort aanslagen met alle mogelijke middelen moet worden voorkomen.

Hoe dan ook mag niet de suggestie worden gewekt “dat deze cartoonisten het ook wel een beetje aan zichzelf hebben te wijten”. Zij bleven binnen de perken van wet en recht – tenminste in Frankrijk – en mochten er van uitgaan dat zij daarin met rust werden gelaten, desnoods met bescherming door de sterke arm. Hoe onzinnig je die spotprenten ook kunt vinden, dat geeft nog niemand het recht om er tegen op te treden anders dan met even vrije tegenspraak, in woord en beeld.

Die vrijheid is een of misschien wel de essentie van het menselijk bestaan. Stuart Hampshire schreef (in zijn prachtige boekje Justice is conflict): gedachtewisseling als onbelemmerd audi et alteram partem is het wezen van de mens die denkt voordat hij iets doet. We wegen altijd af, zodra wij maar beginnen iets te overdenken. “We laten onszelf aan het woord”, net zo goed als we elkaar zo ongehinderd mogelijk aan het woord moeten laten. Dat is niet alleen fundamenteel voor oordeelsvorming, het is ook fundamenteel voor de kernwaarden van respect en zelfrespect.

Al eerder schreef groot staatsrechtsgeleerde George Van den Bergh eigenlijk hetzelfde, tegen anti-democratische bewegingen. In de jaren dertig van de vorige eeuw keerde het tij ten gunste van totalitarismen, voor zover die in grote delen van Europa en elders niet al waren gevestigd. Het nationaal-socialisme was min of meer democratisch aan de macht gekomen. Moeten totalitaristische, anti-democratische partijen dan ook worden verboden? Uiteindelijk wel, vond Van den Bergh in 1936. De essentie van democratie is niet de macht van de meerderheid, maar de fundamentele bereidheid elkaar aan het woord te laten. En je vervolgens neer te leggen bij wat een rechtsstatelijke meerderheid na goed overleg beslist. Partijen die daaraan niet mee willen doen horen in een democratie niet thuis, of beter gezegd: horen nergens thuis. Lezen dus die nu opnieuw uitgegeven prachtige rede, ook nog eens voortreffelijk in- en uitgeleid door Bastiaan Rijpkema, Paul Cliteur en René Cuperus: Wat te doen met anti-democratische partijen? De oratie van George van den Bergh uit 1936.

Uitingsvrijheid is dus niet alleen een deel van de rechtsstaat, het is een vooronderstelling er van: reden te meer om er zorgvuldig mee om te gaan. In die jaren dertig is dat niet gelukt. Staan wij weer voor een volgende fundamentele bedreiging? Dat is niet te hopen en in ieder geval te betwijfelen, hoe moeilijk het ook is de toekomst te voorspellen.

Nogal wat democratische rechtsorden doen het sinds 1945 menselijkerwijs goed. Verzorgingsstaten in verschillende soorten en maten hebben de ergste armoeden en achterstellingen teniet gedaan. We genieten van ongekende vrijheden, mét de middelen om er zinvol gebruik van te kunnen maken. In West-Europa is het eeuwen lang niet zo vredig geweest als nu. Ook politieke, economische en financiële crises hebben het systeem niet werkelijk aan het wankelen gebracht. Terroristische moordaanslagen zijn op geen enkele manier goed te praten gruwelijkheden en tegelijkertijd, hoe gek het ook klinkt en zonder de bedoeling wat dan ook te bagatelliseren: relatieve speldeprikken in redelijk weerbare rechtsstaten en samenlevingen.

Alleen al daarom kunnen vraagtekens worden geplaatst bij vergelijking van Charlie Hebdo en verzetsdaden voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Neem de ongekende moed van Cleveringa: in een van alle rechtsstatelijkheid beroofd Nederland nam hij het op voor alle mensen, dwars tegen een daadkrachtig anti-semitische overheid of eigenlijk niet meer dan geweldsmonopolist in. Hij was niet de enige, ze hebben het niet allemaal overleefd.

Met alle respect voor anti-profetische en andere cartoons: verdragen die vergelijking met de rede van Cleveringa? Inhoudelijk niet zonder meer, maar dat mag er niet toe doen als het gaat om vrijheid van meningsuiting. De historisch nogal verschillende politieke, juridische, maatschappelijke omstandigheden doen er hier wél toe. Cleveringa kwam op voor elementaire vrijheid en gerechtigheid, zonder aanzien des persoons, in een totalitair systeem van geweld tegen onschuldige medemensen. Charlie Hebdo tekende en tekent in een rechtsstaat, niet in de eerste plaats om uitingsvrijheid te verdedigen maar om die te gebruiken, naar eigen artistiek en satirisch inzicht. Alleen al daarom gaat de analogie van alle beroemde én naamloze Cleveringa’s enerzijds en Charlie Hebdo anderzijds niet zonder meer op.

Hoe komen we eigenlijk op Cleveringa? Doordat wel is betoogd dat een iets voorzichtiger Charlie Hebdo mensenlevens kan sparen. Een gewaagde stelling, ja, maar misschien niet helemaal dwaasheid: levensgevaarlijke dingen kun je beter nalaten. Zonder leven is er ook geen vrijheid, tenzij je zelf je leven voor die vrijheid wilt geven. Maar, wordt daartegen ingebracht, dat kan toch niet betekenen dat wij onze vrijheid opgeven onder druk van totalitair terrorisme?! Dan had Cleveringa ook zijn mond wel kunnen houden! Dergelijk defaitisme is verraad en zulke gevaarlijke geluiden kunnen beter niet worden gepubliceerd! Dit doet de doden van Charlie Hebdo geen recht, integendeel! Het is bezoedeling van hun nagedachtenis! Langs dergelijke fatale lijnen doorgedacht kunnen we net zo goed allemaal jurken en hoofddoeken gaan dragen, en erger …

Zo wordt manen tot voorzichtigheid met mogelijk kwetsende uitingen gelijkgesteld met verraad van de goede zaak: onze vrijheid. Dat klopt niet. De nagedachtenis van Cleveringa en al die andere verzetsstrijders wordt in deze vergelijking in ieder geval geen recht gedaan.

Het gaat niet om beperking of zelfs opheffing van uitingsvrijheid. Dat is hier niet aan de orde. Natuurlijk moet uitingsvrijheid rechtens worden geboden waar dat maar enigszins kan. Een heel andere vraag is of dat vanzelfsprekende recht altijd menselijkerwijs verantwoord wordt gebruikt. Dat is geen juridische of rechtsstatelijke vraag, maar uiteindelijk een kwestie van individuele menselijke verantwoordelijkheid. Zo stelt de paus: gebruik je vrijheden niet om andersgelovigen te beledigen. Dat mag de paus vinden, net zo goed als Charlie Hebdo een andere afweging maakte en maakt. Maar wie zou zeggen: gebruik van uitingsvrijheid wordt helemaal niet bepaald door beledigende of anderszins schadelijke gevolgen er van, die snapt niet waar het debat over gaat. (Wie die belediging alsnog bagatelliseert leze de ontroerende bijdrage van Abdelkader Benali, in NRC Handelsblad van 17 januari jl. en terecht ook in buitenlandse kranten afgedrukt.)

Voor alle rechten en vrijheden geldt altijd de vraag welk gebruik of misbruik burgers er van maken. Ik heb het recht om mijn fiets voor de deur van mijn buurman te zetten, hinderlijk lawaai te maken zolang dat naar juridische maatstaven niet te hard is, in te halen als er geen doorgetrokken streep is, failliet te gaan om goedkoop van mijn werknemers af te komen, gebruik te maken van processuele bevoegdheden om weerloze wederpartijen te ontrechten en zo voorts en zo meer. Allemaal gradaties van lawful but awful, tot en met “alles mag zolang je niet wordt gepakt”.

Recht kan nooit volledig bepalen wat menselijkerwijs verantwoord is om te doen. Dat geldt ook voor uitingsvrijheid. Pogingen daartoe leidden en leiden alleen maar tot totalitarisme. Böckenförde, een ander groot staatsrechtsgeleerde, schreef ook alweer een tijdje terug dat de rechtsstaat leeft van vooronderstellingen die hij niet zelf kan garanderen: de staat kan alleen bestaan als burgers hun vrijheden min of meer reguleren, op grond van individuele en collectieve gewetens.

Grote woorden misschien, maar toch. Wat rechtens niet verboden is mag, maar moet daarom menselijkerwijs nog niet. In Nederland is godslastering nog niet zo lang geleden afgeschaft. Het mag, Charlie Hebdo dus ook, net als in Frankrijk en elders. Het is ook ergens goed voor: zonder satire komen we niet verder. Anderen en liefst ook jezelf belachelijk maken is in ieder geval relativering, ook van jezelf en als dus ook bevrijding, als het goed is. Maar niet ten koste van alles. Is het menselijkerwijs zinvol om vrijheden te gebruiken als je daarmee mensenlevens op het spel zet? Die vraag is niet helemaal buiten de orde.

Hoe weeg je dat af? Wiarda’s vergelijkingsmethode kan hier een handje helpen (als ontleend aan zijn prachtige en nog steeds actuele boekje Drie typen van rechtsvinding). Als je er niet uitkomt kan het zin hebben te denken in termen van extreme tegenstellingen en je af te vragen waar het probleem het dichtst bij zit: misschien niet meer dan heuristiek, maar toch. Gesteld dat je tien mensenlevens kunt redden door één keer “God is groot” te roepen, dan kun je dat menselijkerwijs maar beter doen. Maar gesteld dat je zelf enig gevaar loopt door op te komen voor je levensovertuigingen, dan zul je dat toch niet laten.

Dit zijn complexe vergelijkingen: eigen dan wel andermans levens, leuzen dan wel levensovertuigingen en nog meer. Waar zat en zit Charlie Hebdo dan? Vóór de terreurmoorden van 7 januari leek de satire het zonder meer te moeten winnen van de angst. Zo groot leek de kans op dodelijke aanslagen ook weer niet en bovendien wat zou je je laten chanteren. Na de aanslagen ziet de wereld er helaas anders uit. De kans op misdadige dood en verderf is kennelijk toch niet zo klein, hoe moeilijk het ook is om de toekomst er van te voorspellen. Natuurlijk moet terreur met alle mogelijke middelen worden bestreden. Maar uitdrijven kunnen wij deze duivel nooit helemaal. Geef die duistere krachten dan ook zo weinig mogelijk aanleiding, hoe moeilijk dergelijke afwegingen ook zijn te maken.

Ik zou mij een tijdje stil hebben gehouden. Dan maar even geen cartoons, als dat mensenlevens kan redden. Dat is geen geringschatting of zelfs minachting van uitingsvrijheid, laat staan capitulatie voor terrorisme onder het mom van totalitaire religie. Het is niets anders dan respect voor het leven, hoe indirect ook, gegeven dreigingen waartegen wij niet alles kunnen doen.

Respect voor leven, voor mensen als mensen is precies wat onze rechtsstaat en onze cultuur onderscheidt van religieuze en andere totalitarismen. Dit is een deel van de zin van Cliteurs terecht bekende maar hier toch nog eens uitdrukkelijk herhaalde adagium: mensen zijn gelijkwaardig, culturen – dus – niet. Verantwoordelijke omgang met gegeven vrijheden laat dus juist zien dat wij staan voor onze cultuur, of gewoon voor mensen. Zonder leven is er geen vrijheid of wat dan ook. Respect voor mensen en hun levens is wat ons onderscheidt van alle islamitische en andere totalitarismen.

Uiteindelijk is dit niet meer dan een simpele oproep na te denken voor je wat zegt, schrijft en tekent. Dat is wat Hampshire bedoelde met de transcendentaliteit van de gedachtewisseling, die aan alles dat zin kan hebben vooraf moet gaan, dus ook aan het gebruik van onze rechten en vrijheden.

Is deze oproep tot matiging zelf misbruik van uitingsvrijheid, hoe weinig het ook zal uithalen? Mag dit nu juist niet worden geschreven? Omdat deze bijdrage aan het debat zijn eigen mogelijkheidsvoorwaarden in termen van uitingsvrijheid bagatelliseert, toegeeft aan terreur en heldhaftige nagedachtenissen bezoedelt, hoe onbedoeld ook? Nee. Laat ons de helden van Charlie Hebdo gedenken, en al die andere helden, in ieder geval door in te staan voor leven, menselijkheid, respect en vrijheid, desnoods met geweld. En door te blijven denken, schrijven én tekenen.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Scroll naar boven