Een al wat bedaagder geleerde van enige naam houdt een verhaal voor een groep grotendeels buitenlandse studenten. In de zaal zit ook een Chinese, niet veel ouder dan het gemiddeld gehoor maar toch al bevorderd tot de waardigheid van (junior) docent. De spreker rondt af, met een – toegegeven nogal technische – herhaling van een hoofdzaak. De studenten knikken instemmend, de Chinese springt op, niet voor het eerst en dit keer niet om de spreker al dan niet passend aan te vullen of ook wel te vallen maar om te laten weten “dat zij het niet begrijpt”. Enigszins verbouwereerd en eigenlijk al buiten de tijd biedt de gastdocent korte herhaling, gevolgd door de vraag of hij ditmaal en tenslotte voldoende duidelijk is geweest.
Nee, lijkt de Chinese nog steeds te vinden. Haar zichtbaar geagiteerd gelaat beweegt zich langs de lijnen van een liggende ellips. Intussen is de tijd meer dan om en zeker niet reikend om de zaak ten derden male te presenteren. Bovendien lijkt de spreker zich af te vragen of de Chinese meent wat zij zegt, of eerder aandacht wil trekken. Niets wijst er op dat ’t eigenlijk gehoor die laatste hoofdzaak niet had begrepen. Hij besluit dan ook met een poging tot welgemeende kwinkslag: “Is dit de Chinese manier om ja te zeggen?”
De zaal loopt leeg, op een gegeven moment is ook de Chinese verdwenen. En vergeten, ondanks haar hier en daar nogal parmantig optreden. – Uw columnist mocht dit alles van redelijke nabijheid meemaken.
Geruime tijd later ontvangt de spreker een schrijven zijdens de leider van de betrokken inrichting van wetenschappelijk onderwijs. “U heeft zich schuldig gemaakt aan racisme! Dat kan ik niet tolereren! U biedt uw verontschuldigingen aan, ten overstaan van de Chinese en het hele gehoor!” En woorden van gelijke strekking meer.
Voor zover dezelfde spreker bekend heeft de klagende Chinese zich niet eerst tot hem gewend, alvorens “hogerop te gaan”. Evenmin heeft de leider der inrichting de moeite genomen om de “verdachte” te horen alvorens een “veroordeling” en nadere “bevelen” uit te vaardigen. Dat tussen die leider en de gastspreker geen gezagsverhouding bestaat leek evenzo buiten beschouwing te worden gelaten. Een andere – bescheidener – Chinese docent ter plaatse kon noch kan in de laatste woorden van de gastdocent enige aanstootgevendheid ontdekken.
Wat gebeurt hier eigenlijk? Eerder was de Chinese voorzichtig maar duidelijk op haar nummer gezet. Zij had immers al eerder “ingebroken”, in de trant van: “Ik ben er ook nog en ik weet er net zo veel van als die zoveel oudere en bekendere geleerde die aan het woord is.” Dergelijke scènes zijn ook buiten de academie herkenbaar. Eigen ijdelheid en onhandige pogingen om persoonlijke aandacht te trekken zijn nogal eens belangrijker dan de zaak zelf.
De afdoening van de klacht past in hetzelfde ijdele beeld. De feiten van het geval werden niet onderzocht. Zelfs hoor en wederhoor werd achterwege gelaten. Het lijkt een reflex van academisch na-ijlende culturele correctheid: alles is relatief, dus moeten wij voor alles respect hebben, zelfs voor de meest persoonlijke gekwetstheden van leden van andere volkeren en culturen. Die norm is dan kennelijk niet relatief. Zo verdwijnt alles in nietszeggende contradictie.
Erger nog: gesteld dat de Chinese tegen de Nederlandse spreker had gezegd – even aannemende dat hij zijn hoofd tussen ja en nee in had bewogen: “Is dit de Nederlandse manier om ja te zeggen?” Zou die man zich hebben beklaagd, bij de leiding of – allicht – eerst bij de dader zelf? Natuurlijk niet. Hij zou trouwens geen poot aan de grond hebben gekregen. Volgens academisch culturele correctheid zijn Westerse waarden of wat daarvoor moet doorgaan bij uitstek relatieve waarden zonder nadere geldigheid. Waarom “Chinese waarden” of eigenlijk persoonlijke gevoeligheden dan wél moeten worden gerespecteerd blijft onduidelijk.
Zo verworden feiten, normen en waarden tot “wat het beste uitkomt”, in cultureel correcte of in ieder geval opportune verpakking. In de gelederen der PVV zijn niet veel Chinezen en andere allochtonen te vinden en het was dan ook een nogal gewone Nederlandse die namens die beweging het woord voerde over het vraagstuk van de recidive, in vergadering van onze volksvertegenwoordiging. “Weg met die taakstraffen, opsluiten die misdadigers!” zo luidde de bekende boodschap.
Nu leert onderzoek al enige tijd dat taakstraffen minder terugval meebrengen dan detentie. Dat werd de wakkere pleitster voor verharding van het sanctieregime dan ook voorgehouden. Waarop zij antwoordde dat appels niet met peren kunnen worden vergeleken. Taakgestraften zijn immers geen gedetineerden … Waar nog bijkomt dat de spreekster in minder misdaad, of gewoon minder schade voor onschuldige medemensen kennelijk niet is geïnteresseerd. (Op Youtube is het alles te zien, al zal vermelding van de link uit medelijden achterwege worden gelaten. Hoewel? Naar haar eigen maatstaven kan niet hard genoeg worden gestraft. Toch? Vooruit dan: zie http://www.youtube.com/watch?v=R9cNsK0s9WQ&sns=em
Zo wordt voorbij de feiten alles ijdelheid. Maar alles is toch relatief? Waar is dan gelijk en ongelijk, op grond van feiten, normen en waarden die meer zijn dan zomaar verhalen naast zoveel andere? Journalist en schrijver Dautzenberg zat op dezelfde lijn, toen hij gefingeerde interviews met groteren der aarde verdedigde op grond van het niet bestaand onderscheid van waarheid en fictie.
Berichtgeving over zijn bedrog stelt dan ook niets meer voor. Dus kan het voorbehoud van betrouwbare berichtgeving over zijn fraude ook achterwege worden gelaten. En zo voorts en zo voorts. Wat blijft dan nog over?
Wél zou diezelfde Dautzenberg een nier hebben afgestaan, om een ander leven te redden. Ook dat stond in de krant en zal dus wel kloppen. (Of is dit een nog veel grotere parodie, die hier dan ook beter buiten beschouwing kan blijven?) Zo’n zelfopoffering is menselijkerwijs, moreel zo men wil, nogal wat meer waard dan boze stukjes schrijven over mensen die lak hebben aan waarheid. Of gewoon de waarheid. Daar is geen woord Chinees bij.