U bent nu officieel ‘zeergeleerd’. Hoe voelt dat?
“Eerlijk gezegd moet ik er nog even aan wennen dat mijn leven als promovendus nu écht voorbij is. Tegelijkertijd ben ik ontzettend blij, vooral om weer eens het weekend in te gaan zonder de gedachte dat ik misschien toch maar weer aan het proefschrift moet werken.”
Uw onderzoek begon eigenlijk met het Urgenda-vonnis van de rechtbank Den Haag, nu tien jaar geleden. De rechter bepaalde wat de politiek moet doen. Wat dacht u als jurist: we hadden toch machtenscheiding?
“Mijn eerste gedachten bij het vonnis waren inderdaad nogal sceptisch: ‘activistisch’, ‘gaat ongetwijfeld onderuit in hoger beroep’. Op dat moment was ik echter nog een onwetende bachelorstudent met een ietwat simplistisch beeld van machtenscheiding en democratie.”
De rechtbank oordeelde in die zaak: de Staat moet op basis van een op hem rustende zorgplicht zich inspannen om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. Waarom was dat de trigger voor uw onderzoek?
“Bij velen riep deze toepassing van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW het gevoel op dat er een nieuwe juridische realiteit was ontstaan waarin op aangeven van belangenorganisaties allerhande overheidsbeleid kon worden bijgestuurd. Het leek mij daarom interessant om te onderzoeken in hoeverre de toetsing van overheidsoptreden aan de zorgvuldigheidsnorm leidt tot een uitholling van de beginselen van machtenscheiding, democratische legitimiteit en het primaat van de wetgever.”
De overheid die ‘maatschappelijk betamelijk’ moet zijn – een opener norm is er bijna niet. We ontkomen er dus niet aan dat de rechter zich uitlaat over overheidsgedrag?
“Dit uitgangspunt was lange tijd niet vanzelfsprekend. Zo oordeelde de Hoge Raad bijna een eeuw geleden nog dat de zorgvuldigheidsnorm slechts voor de overheid gold als deze op gelijke voet met een particulier optrad. Inmiddels is echter onomstreden dat de maatschappelijke betamelijkheid ook van toepassing is in verticale rechtsverhoudingen. Dat betekent echter niet dat de rechter over een ‘carte blanche’ beschikt waarmee hij naar eigen goeddunken de overheid aan allerhande gedragsnormen kan onderwerpen. Artikel 6:162 lid 2 BW spreekt immers over het handelen en nalaten dat volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.”
Als een rechter de overheid oproept zich betamelijk te gedragen, staat dat dan op gespannen voet met het primaat van de wetgever?
“Het kan uiteraard gebeuren dat de rechter bij de interpretatie van de maatschappelijke betamelijkheid een keuze maakt die de politiek onwelgevallig is. Een dergelijke situatie is in mijn ogen niet zozeer problematisch, maar juist onderdeel van het democratisch proces waarin geen van de staatsmachten het laatste woord heeft. De wetgever kan immers weer bijsturen als de rechtsvorming door de rechter hem niet aanstaat. Bovendien is het zo dat de rechter van de wetgever zélf de opdracht heeft gekregen om gebruik te maken van deze open norm wanneer er geen passende wettelijke regel voorhanden is. Kritiek op onwelgevallige interpretaties van de maatschappelijke betamelijkheid is daarmee niet enkel een verwijt aan de rechter, maar evenzeer aan de stilzittende wetgever.”
Wat kunnen we, alles overziend, van uw proefschrift leren?
“Dat de toepassing van de maatschappelijke betamelijkheid op overheidsoptreden zich in de meeste gevallen redelijk goed laat voorspellen. Een zekere mate van interpretatieruimte blijft echter onvermijdelijk. Tegenover deze rechtsonzekerheid staat ook een aantal belangrijke voordelen. Zo leert de ervaring dat het geschreven recht meer dan eens tekortschiet. Soms valt dit te wijten aan het falen van de wetgever, maar veel vaker is de onvolmaaktheid van wetten en verdragen het gevolg van het feit dat de opstellers daarvan – in tegenstelling tot de rechter – geen rekening kunnen houden met de specifieke kenmerken van ieder concreet geval. Dat de rechter de mogelijkheid heeft om aan de zorgvuldigheidsnorm te toetsen, maakt maatwerk mogelijk en draagt daarmee bij aan het voorkomen van een alles-of-niets benadering in het overheidsaansprakelijkheidsrecht.”
Wie of wat is uw bron van inspiratie?
“Mijn lieve vriendin, die mij elke ochtend met een grote glimlach wakker maakt en dan al een kop thee voor me heeft gezet.”
Wat is niet over u bekend wat wel interessant is?
“Tijdens mijn middelbareschooltijd heb ik in een internationaal schoolorkest gespeeld zonder een muzieknoot te kunnen lezen. Ik was dit hoogtepunt uit mijn carrière eigenlijk allang vergeten, ware het niet dat ik na afloop van mijn verdediging vorige week een nieuwe triangel cadeau kreeg van mijn vrienden.”
Wat is uw guilty pleasure?
“Pizza Hawaï.”
Wat staat op uw bucketlist?
“Ik stap komend jaar in het huwelijksbootje en daar kijk ik erg naar uit! Ook moet ik nog heel wat tijd inhalen met vrienden en familie, omdat ik de afgelopen jaren vooral in de bibliotheek heb doorgebracht.”
Welk boek las u als laatst?
“De bermudadriehoek van talent. In het boek schetst Simon van Teutem een nogal herkenbaar beeld over hoe de slimste studenten bijna allemaal bij de grote kantoren belanden, terwijl het merendeel dat eigenlijk niet ambieert. Zelf was ik ook bijna in – zoals de auteur het noemt – ‘de fuik van het grootkapitaal’ terechtgekomen. Onder veel (rechten)studenten leeft het gevoel dat de Zuidas het hoogst haalbare is. Dat dacht ik zelf ook, maar ik heb uiteindelijk toch mijn hart laten spreken en gekozen voor de wetenschap.”
Welke jurist verdient volgens u een compliment?
“Mr. Roger Cox, advocaat in de zaken Urgenda en Milieudefensie/Shell. Het is zeer bewonderingswaardig hoe hij zich als jurist inzet voor een betere wereld en ondanks alle tegenwind een revolutie met recht heeft weten te bewerkstelligen.”
Met welke beroemdheid zou u een dag op vakantie willen?
“Peter Bosz. Ik zou graag eens met hem willen spreken over de opstelling en speelwijze van PSV.”
Als u het voor het zeggen had, dan…
“… verdwijnt de fatbike zo snel mogelijk uit het straatbeeld.”
