Partnerbijdrage van

“Het recht van een kind om te weten wie zijn of haar ouders zijn, mag niet verjaren”

Elk kind heeft het recht om te weten wie zijn of haar ouders zijn, zegt jurist Dewi Deijle. Het is daarom onbegrijpelijk dat delicten bij adoptie kunnen verjaren. "Een wetswijziging is op meerdere fronten logisch en rechtvaardig."

Delen:

Het recht van een kind om te weten wie zijn of haar ouders zijn mag niet verjaren

“Marchanderen met de identiteit van kinderen is schadelijk voor de kinderen en daarmee voor de maatschappij. Daarom dient de overheid op te treden.” Dit zijn de woorden van het OM in het strafrechtelijk proces waarin de officieren van justitie vier jaar cel eisen tegen een echtpaar uit Tiel dat op illegale wijze kinderen uit Indonesië haalde om daarmee een gezin te vormen.

Op het afstammingsrecht valt inderdaad niet af te dingen. Dit recht is vastgelegd in het Valkenhorst-arrest, in artikel 10 van de Grondwet én in internationale verdragen zoals artikel 8 Europees Verdrag inzake de rechten van de mens (EVRM) en artikel 7 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK).

Toch blijkt het afstammingsrecht in de praktijk niet of nauwelijks handvatten te bieden voor een geadopteerde uit het buitenland die op zoek is naar zijn ouders. Vanaf het moment dat een geadopteerde wil weten van wie hij afstamt, blijkt hij nauwelijks (juridische) middelen te hebben om zich op dit recht te beroepen en is hij op eigen initiatief, en vooral op eigen financiële mogelijkheden, aangewezen.

De Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft dit probleem al aangestipt. En ondanks dat de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het recht op persoonsidentificerende informatie hebben erkend, heeft dit niet geleid tot een betere ondersteuning van buitenlands geadopteerden in het achterhalen van afstammingsgegevens.

Dagvaarden is een noodkreet

Het dagvaarden van het echtpaar uit Tiel is een noodkreet van het OM om de verdachten te laten vertellen waar de kinderen precies vandaan komen. Het OM wijst erop dat de laatste jaren meer aandacht is gekomen voor het luchthartige denken en handelen van de Nederlandse overheid als het gaat om de afkomst van kinderen en hun rechten om te weten waar hun roots liggen.

Het OM tilt zwaar aan het verwijt dat het echtpaar gemaakt wordt, namelijk ‘verduistering van staat’, iets wat met regelmaat voorkomt in adopties. De betrokkenen wissen de ware identiteit van het kind, zodat procedures kunnen worden omzeild.

Veel geadopteerden die in de jaren 70 en 80 als kind naar Nederland kwamen, staan vandaag voor het voldongen feit dat met hun identiteit is geknoeid. Dat maakt het beantwoorden van afstammingsvragen moeilijk en in veel gevallen zelfs onmogelijk zolang er geen DNA-onderzoek aan te pas komt. Dat de Nederlandse overheid de adoptie van kinderen uit het buitenland overliet aan particulieren en het niet zo nauw nam met de waarborging van criteria in het vreemdelingenbeleid, daar hebben veel betrokken partijen geen boodschap aan.

De laatste tijd wordt vanuit verschillende hoeken verdedigd dat het ministerie van Justitie wist van zwendel met geboorte- en afstandsdocumenten, maar toch de binnenkomst van kinderen toeliet. ‘Zolang je maar lang genoeg niets doet, lossen de problemen zich vanzelf op’, zo was de mentaliteit bij het ministerie van Justitie destijds. Dat documenten in het land van herkomst zijn vervalst, ontslaat de Nederlandse overheid blijkbaar van iedere verantwoordelijkheid, alleen al door tijdsverloop.

Monddood door verjaring

Dat het afstammingsrecht met moeite geeffectueerd kan worden en nog slechts een papieren recht is, blijkt ook maar weer uit een recente uitspraak. De uit Sri Lanka geadopteerde Butink stelt de staat medeverantwoordelijk voor schade die zij heeft geleden door gesjoemel rondom haar adoptie. Volgens de rechter wist Butink vanaf haar laatste bezoek aan Sri Lanka in september 2015 dat er iets niet klopte in haar adoptiedossier. De rechter concludeerde dat zij niet binnen redelijke termijn de staat aansprakelijk heeft gesteld. Het oordeel: de ingestelde rechtsvorderingen zijn verjaard.

Als de vordering is gebaseerd op het civielrecht, waarbij een verjaringstermijn van twintig jaar geldt, dan moet met aangevoerde feiten worden beoordeeld of een beroep hierop onaanvaardbaar is. De uitspraak van de rechter bevreemdt mij, omdat in mijn optiek de vijfjaarstermijn van artikel 3:310 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) nog niet was verstreken toen Butink de staat in 2018 aansprakelijk stelde en in 2019 voor de rechter daagde. Het is afwachten of Butink in hoger beroep gaat, maar gezien deze uitspraak lijkt het mij de moeite waard. Anders komt het nooit tot een inhoudelijke behandeling van de feiten.

Maar of nu wel of niet correct is geoordeeld over de verjaring, dit belangrijke rechtsfiguur stelt de geadopteerde voor een bijna ondoenlijke taak.

De gedachte dat je iemand direct voor de rechter sleept nadat je hebt ontdekt dat er (mogelijk) is gesjoemeld met adoptiedocumenten, lijkt mij te kort door de bocht. Zeker als het de staat betreft. Er moet eerst gedegen onderzoek worden gedaan en dat is allemaal niet zo eenvoudig, ook al denkt de rechter in de zaak van Butink daar anders over. Bij een adoptieprocedure zijn namelijk vele partijen betrokken, zowel in het land van herkomst als in Nederland.

Volgens de rechter had Butink door eenvoudig onderzoek redelijkerwijs kunnen weten wat er in het verleden met haar adoptie is gebeurd. Een opmerkelijke motivatie, omdat vorig jaar nog de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het Verleden (COIA) is ingesteld. Die heeft de taak onderzoek te doen naar de feitelijke gang van zaken over oude adopties vanuit het buitenland, en de rol van de Nederlandse overheid daarin. Zo eenvoudig is het dus niet om aan waarheidsvinding te doen. Daar kunnen jaren overheen gaan, zeker als dat op individuele kracht moet worden gedaan.

Een hordeloop voor gerechtigheid

Het is evident dat een geadopteerde pas veel later na de adoptie kan constateren dat er iets niet klopt in de adoptieprocedure. Het mogelijke strafbare feit doet zich voor tijdens een minderjarige periode – namelijk ten tijde van de geboorte of de adoptie – en een minderjarig kind kan zich vanzelfsprekend niet goed verweren. Geadopteerden gaan meestal pas op zoek naar hun afstamming als ze volwassen zijn.

Een geadopteerde die ontdekt dat een delict is gepleegd in zijn adoptie, kan te maken krijgen met verjaring van de strafvordering. Artikel 3:310 lid 4 heeft betrekking op de verjaring van rechtsvorderingen tot vergoeding van schade als gevolg van strafbare feiten. Bij illegale adoptie kunnen we stellen dat er sprake is van een strafbaar feit, maar ook dan gelden verjaringstermijnen, afhankelijk van het soort delict. Denk bijvoorbeeld aan een strafvordering gebaseerd op artikel 236 Sr (het opzettelijk iemands afstamming onzeker maken) die na twaalf jaar verjaart, en wat ook weer doorwerkt in een eventuele civiele procedure om schade te verhalen.

Ook de verdachte die in de strafrechtelijke vordering wordt betrokken, is een zaak van betekenis. Aan de orde is namelijk de vraag of de staat, of het ministerie van Justitie, vervolgd kan worden als een strafbaar feit is gepleegd bij de uitvoering van een hem toebedeelde overheidstaak, in casus het reguleren van het vreemdelingenbeleid, het toezicht en de controle daarop. De Hoge Raad heeft in het Volkel-arrest echter geoordeeld dat de staat immuun is voor strafvervolging voor een strafbaar doen of nalaten.

Een wetswijziging is op meerdere fronten logisch

Net zoals bij sommige andere delicten tegen minderjarigen zou de verjaringstermijn bij illegale adopties naar mijn mening pas moeten gaan lopen nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden. Bij kinderen van seksueel misbruik is de achterliggende gedachte dat kinderen voor een lange periode een donker geheim met zich meedragen. Wat mij betreft zou de rechter deze situatie analoog kunnen toepassen op het geval van illegale adoptie. Daarvoor is een wetswijziging nodig. Kinderen die ontdekken dat zij illegaal zijn geadopteerd, zullen daar niet direct over willen praten. Adoptie is een (emotioneel) bewustwordingsproces dat voor iedere geadopteerde weer anders verloopt. Uit loyaliteit naar de adoptieouders toe zal een minderjarig kind niet zomaar aangifte doen, zeker niet als de ouders mogelijk zelf hebben deelgenomen aan de illegale handeling.

Voor de meeste volwassenen die in de jaren 70 en 80 als kind zijn geadopteerd en die ontdekken dat er in hun situatie sprake was van schimmige praktijken, biedt een opschorting van de verjaringstermijn helaas geen soelaas.

Als kan worden bewezen dat er sprake is van mensenhandel, dan zou van een verjaringstermijn geen sprake zijn. Toch is het in adoptiezaken vrijwel onhaalbaar om mensenhandel wettig en overtuigd bewezen te verklaren (dus meer dan alleen aannemelijk te maken).

Adoptie is een delicaat onderwerp waarbij vele partijen betrokken zijn geweest. Door de verjaringstermijn pas vanaf de meerderjarige leeftijd te laten beginnen, geeft dat de geadopteerde meer tijd om te onderzoeken hoe een en ander heeft kunnen gebeuren, wie (mede)verantwoordelijk is en of zijn zaak (juridisch) haalbaar is.

Laat tijdsverloop niet winnen van rechtvaardigheid

Het belang van het ‘slachtoffer’ in adoptiezaken zou naar mijn mening zwaarder moeten wegen dan de rechtszekerheid van de staat die voor misstanden heeft weggekeken. Het spreekt voor zich dat door het lange tijdsverloop de taak om feiten te stellen wordt bemoeilijkt, zo niet onmogelijk wordt gemaakt. Voor de staat geldt ook dat hij diep moet graven om destijds genomen beslissingen te achterhalen, bijvoorbeeld naar aanleiding van Wob-verzoeken. Het is juist om die reden niet fair om een volwassene die als kind illegaal de grens is overgebracht, en daar zelf nooit om heeft gevraagd, het lange tijdsverloop tegen te werpen.

Erkenning van fouten door de Nederlandse staat is een pijnlijke aangelegenheid, maar met strakke ontkenning daarvan komen ook bepaalde fundamentele mensenrechten in het gedrang. Wiens belang wordt met de betreffende mensenrechtenverdragen dan werkelijk gediend?

Dewi Deijle is jurist en eigenaar van OJAU-rechtskundig advies. Daarnaast doceert zij HBO-rechten en sociaal juridische dienstverlening bij enkele onderwijsinstellingen. Deijle is auteur van Postpakketjes van overzee, een boek over gelegaliseerde kinderhandel in interlandelijke adoptie en de rol van de Nederlandse overheid hierin. Deze column verscheen eerder op verderdenken.nl.

Lees ook:

Delen:

Scroll naar boven