Aanleiding voor de prejudiciële vragen was een geschil tussen een advocatenkantoor en een advocaat-stagiaire over de rechtsgeldigheid van een studiekostenbeding. De stagiaire was op staande voet ontslagen, wegens het bewust en herhaaldelijk niet naleven van redelijke instructies van werkgever. Op basis van een studiekostenbeding in de arbeidsovereenkomst eiste het kantoor dat ze de kosten van haar beroepsopleiding zou terugbetalen.
Hoger beroep
Het studiekostenbeding was in haar ogen echter niet rechtsgeldig, omdat het om een opleiding gaat die zij verplicht moest volgen om haar vak te kunnen uitoefenen. Het geschil kwam voor de rechtbank Rotterdam, die de ontslagen advocaat-stagiaire in januari 2024 in het gelijk stelde.
Haar voormalig werkgever legde zich hier niet bij neer en ging in hoger beroep. De Nederlandse Orde van Advocaten voegde zich als belanghebbende in de procedure, omdat de uitkomst in het belang is voor de gehele beroepsgroep. Het gerechtshof Den Haag besloot prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen.
Conclusie advocaat-generaal
Advocaat-generaal Drijber adviseerde in zijn conclusie dat een beding op grond waarvan de kosten voor de beroepsopleiding kunnen worden verhaald op de advocaat-stagiaire nietig is, en dat de kosten voor de scholing voor rekening van de werkgever komen.
Noodzakelijk voor functie
De Hoge Raad komt tot datzelfde oordeel. Een werkgever moet op grond van de wet zijn werknemers in staat stellen scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van hun functie. Het volgen van de Beroepsopleiding Advocatuur is noodzakelijk voor de functie van advocaat-stagiaire; daarom moet een advocatenkantoor als werkgever stagiaires in staat te stellen deze opleiding te volgen.
Een dergelijke noodzakelijke opleiding moet de werknemer op grond van nationaal en Europees recht zonder kosten worden aangeboden. Een afspraak dat kosten van de opleiding onder omstandigheden voor rekening van de werknemer komen (studiekostenbeding), is daarom niet geldig, aldus de Hoge Raad.
Permanente opleiding
Om ‘redenen van doelmatigheid’ heeft de NOvA de Hoge Raad gevraagd zich meteen ook uit te laten over de vraag of de kosten voor de verplichte opleidingspunten voor rekening van een werknemer mogen komen. De Hoge Raad oordeelt dat uit de Verordening op de advocatuur volgt dat het behalen van opleidingspunten noodzakelijk is voor de uitoefening van het beroep van advocaat. Werkgevers moeten de advocaten die bij hen in dienst zijn in staat stellen om deze verplichte opleidingspunten te behalen; de kosten daarvan komen voor rekening van de werkgever.