Hoge Raad: geen proceskostenvergoeding na verlaging boetebedrag

En weer een tegenslag voor de no cure no pay-bureaus wier verdienmodel is gebaseerd op het binnenharken van proceskostenvergoedingen. De Hoge Raad vernietigde een uitspraak volgens welke proceskosten in een Wet-Mulderzaak moeten worden vergoed als na het opleggen van de sanctie het boetebedrag is verlaagd door de wetgever.

Delen:

foto: Depositphotos

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, de hogerberoepsrechter in Wet Mulderzaken, hanteert de regel dat als een boetebedrag na oplegging daarvan wordt verlaagd door gewijzigde regelgeving, ook de proceskosten voor de administratiefberoepsfase moeten worden toegekend. Deze opvatting stuitte op weerstand bij een aantal kantonrechters, wat leidde tot uitspraken die – onder verwijzing naar de rechtspraak van andere, hoogste bestuursrechters –lijnrecht tegen het hof ingaan.
De kantonrechters vinden dat alleen recht op proceskostenvergoeding bestaat voor de administratiefberoepsfase als is komen vast te staan dat de beslissing van het bestuursorgaan onrechtmatig was. Volgens hen is dat niet het geval als de verlaging van het boetebedrag pas na het opleggen van de boete is ingegaan.

Cassatie in belang der wet

Omdat geen cassatieberoep mogelijk is tegen uitspraken van het hof in Wet Mulderzaken, besloot advocaat-generaal Harteveld een vordering tot cassatie in het belang der wet in te stellen. Dit vanwege het belang van rechtseenheid. En op de achtergrond, zo voegt de AG er in zijn conclusie aan toe, speelt daarbij de discussie mee “die al sinds jaar en dag gevoerd wordt over het optreden in (ook) Wet Mulderzaken van particuliere bureaus die namens betrokkenen procederen tegen opgelegde verkeersboetes en daarbij de proceskostenvergoeding incasseren”.
Volgens de AG hanteert het hof in de betreffende zaak een juiste maatstaf bij het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de administratiefberoepsfase bij wijziging van wetgeving.

Geen vergoeding

De Hoge Raad is het daar niet mee eens. Op de beslissing die de rechter op grond van de Wet Mulder neemt over de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand is onder meer artikel 7:28 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, aldus de raadsheren. Daaruit volgt dat voor vergoeding van die kosten beslissend is of sprake is van een ‘aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid’. De Hoge Raad oordeelt dat van zo’n onrechtmatigheid geen sprake is als op het moment van oplegging van de boete is uitgegaan van het juiste, want op dat moment geldende, boetebedrag. Als een verlaging van het geldende boetebedrag ná het moment van oplegging van de boete de enige reden is dat het administratieve beroep slaagt, bestaat daarom in dat geval geen aanspraak op vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand.
De Hoge Raad sluit met dit oordeel aan bij de rechtspraak van de hoogste bestuursrechters.

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Scroll naar boven