De zaak gaat over door wijlen Peter R. de Vries in 2019 heimelijk opgenomen gesprekken met zijn kantoorgenoten Khalid Kasem en Royce de Vries. Kasem, destijds nog advocaat, zou daarin hebben gesuggereerd dat hij een medewerker van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) wilde omkopen om een cliënt eerder vrij te krijgen.
Geen aanwijzing voor omkoping
Het Algemeen Dagblad publiceerde begin 2024 over de geheime opnames; de krant had ze van een anonieme bron gekregen. Kasem raakte door de publicatie in opspraak en legde zijn werk als tv-presentator neer. Na onderzoek kwamen de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten en de DJI tot de conclusie er geen aanwijzingen waren voor omkoping door Kasem.
Verschoningsrecht
Vervolgens wilde het Openbaar Ministerie de opnames, die door de bron naar de Rijksrecherche waren gestuurd, ze gebruiken in een strafrechtelijk onderzoek naar mogelijke omkoping door Kasem. Royce de Vries en Kasem eisten bij de rechtbank Amsterdam een verbod op het gebruik ervan door het OM. Zij stelden dat de gevoerde gesprekken onder het verschoningsrecht vallen en dus niet mogen worden gebruikt in strafrechtelijk onderzoek tegen Kasem.
Maatschappelijke belang
Maar de rechtbank oordeelde begin maart dat het OM de opnames wél mocht gebruiken. Hoewel op de geluidsbestanden de naam van een of meerdere cliënten wordt genoemd, vonden de rechters dat in dit geval het maatschappelijke belang van waarheidsvinding zwaarder weegt dan de geheimhoudingsplicht. De verdenking van omkoping tegen Kasem zou doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.
Onvoldoende gemotiveerd
De Vries en Kasem gingen in cassatie tegen de uitspraak. De Hoge Raad oordeelt nu dat de rechtbank beter had moeten onderzoeken en motiveren of met de doorbreking van het verschoningsrecht de belangen zijn geschaad van andere cliënten dan de cliënt waar de verdenking betrekking op heeft. De rechtbank moet de zaak dan ook opnieuw beoordelen.
