Kantonrechter over pensioenbeding: ‘Advocaat hoort beter te weten’

Dat een pensioenbeding in een arbeidsovereenkomst ongeldig is, hoort een advocatenkantoor te weten, zeker als daar advocaten werken die zich met arbeidsrecht bezighouden. Met dat oordeel heeft de Haagse kantonrechter een advocatenkantoor uit Zoetermeer in het ongelijk gesteld in een ontslagzaak.

Delen:

Rechtspraak Pixabay-a89f4ac8
Beeld: Pixabay

Het advocatenkantoor moet flink bloeden omdat het een ongeldig pensioenbeding aanvoerde als reden voor ontslag van een werkneemster: het kantoor moet haar 88.730 euro betalen, waarvan 62.503 euro voor de billijke vergoeding. De rest van het bedrag gaat op aan de transitievergoeding (14.601 euro), de gefixeerde schadevergoeding (3.788 euro) en de juridische kosten van de werkneemster (7.838 euro).

Ontevreden over functioneren

De kantonrechter oordeelt dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Deze beriep zich op een pensioenbeding dat in strijd is met artikel 7:671 BW. De werkgever deed een beroep op een bepaling in de arbeidsovereenkomst waarin staat dat de arbeidsovereenkomst te allen tijde eindigt aan het einde van de maand waarin de werkneemster de 65-jarige leeftijd bereikt. De werkgever deelde op 1 oktober 2020 mee dat de overeenkomst op 31 december zou aflopen.

De werkgever was zeer ontevreden over het functioneren van de werkneemster. Volgens de werkgever liep ze “de kantjes ervan af, nam ze geen initiatieven en straalde ze dagelijks uit dat ze ontevreden was over haar werk en haar collega’s.”

Geen vertrouwen

Volgens de gemachtigde van de werkneemster was deze opzegging in strijd met artikel 7:671 BW. Maar van een voortzetting van de arbeidsovereenkomst kon volgens de gemachtigde nu geen sprake meer zijn, omdat de werkneemster de mededeling van 1 oktober mocht opvatten als als ondubbelzinnige opzegging van haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Als de werkneemster hiertegen geen bezwaar had gemaakt, was de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding geëindigd op 1 januari 2021.

Toen de werkgever vernam dat de werkneemster wel bezwaar maakte, besloot de werkgever ‘de rit maar uit te zitten’ tot 14 juli 2022. Op die datum ging de AOW-leeftijd van de werkneemster in. “Maar gezien alles wat zich heeft voorgedaan, heeft de werkneemster geen vertrouwen meer in een vruchtbare samenwerking,” stelde de gemachtigde. Haar cliënte maakt aanspraak op een billijke vergoeding van € 62.503,65 bruto, omdat de werkgever ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld “door moedwillig aan te sturen op een einde van de arbeidsovereenkomst”.

Van rechtswege

De kantonrechter kiest de kant van de werkneemster. Volgens de rechter zijn er feiten die erop duiden dat de werkgever al op 1 september 2020 van plan was de arbeidsovereenkomst te beëindigen. “Deze mededelingen en dit handelen van de werkgever zijn gericht op het beëindigen van de arbeidsovereenkomst en maken dat de werkneemster de mededelingen van werkgever op 1 oktober 2020 terecht heeft opgevat als een opzegging.”

De kantonrechter acht het onwaarschijnlijk dat de werkgever in de veronderstelling verkeerde dat er op 31 december 2020 van rechtswege een einde zou komen aan de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat van een oprecht misverstand bij de werkgever geen sprake kan zijn geweest omdat het hier gaat om “een advocatenkantoor dat zich onder meer bezighoudt met arbeidsrecht, zodat enige kennis over dit onderwerp verondersteld wordt aanwezig te zijn”.

 

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Scroll naar boven