De beste woorden

Delen:

Bekennen dat je poëzie leest, is zoiets als toegeven dat je een rare zonderling bent, ― zoals mensen die onderzetters punniken, of op Schiphol vliegtuigen spotten. Poëzie is duidelijk een niche interesse. Het leidt een zieltogend bestaan in Nederland. Het VSBfonds stopt nu zelfs met de VSB Poëzieprijs en gaat zich in plaats daarvan voortaan richten “op initiatieven en projecten van mensen en organisaties waar actieve burgers een rol spelen om de onderlinge verbindingen tussen (groepen) mensen tot stand te brengen of te herstellen.” Als de dichtkunst in dergelijk grijs proza van zijn plaats wordt gestoten om te worden vervangen door projecten van actief burgerschap, dan is het treurig met de kunstvorm gesteld.

Nu hoeft voor mij de dichtkunst niet in het middelpunt van de belangstelling te staan. Toch denk ik dat de ontwikkeling van een zekere poëtische gevoeligheid voor taal enorm belangrijk is voor mensen die dagelijks met taal werken ― niet alleen journalisten, liedjesschrijvers, of reclamemakers, maar ook wetenschappers, politici, bestuurders en juristen. Zoals wiskunde een soort logische basisvaardigheid van ordelijk redeneren cultiveert die je helpt om tal van andere disciplines beter te beoefenen, zo cultiveert poëzie een zekere gevoeligheid voor taal, die van pas komt bij tal van talige werkzaamheden. Het geeft je gevoel voor de klankkleur, de etymologische wortels en de connotaties van woorden; voor de vorm en het ritme van zinnen; en voor de toepassing van metaforen en andere stijlfiguren.

De Britse komiek en poëzieliefhebber Stephen Fry schreef een heel aardig boek over poëzie, The Ode Less Travelled (2005). Daarin stelt hij dat poëzie in zijn meest elementaire vorm een soort kernfysica of alchemie is. Dichters zetten hele alledaagse woorden op zo’n manier naast elkaar dat ze opeens een enorme energie losmaken. Voor een groot deel is dat talent, maar voor een belangrijk deel is dat ook de toepassing van technieken uit de trukendoos van de poëzie. Dat zijn methoden die ook buiten de poëzie gebruikt worden in slogans, in pakkende reclameboodschappen, in goed proza en in treffende songteksten.

Ook politici bedienen zich van poëtisch taalgebruik. En dan heb ik het niet alleen over indrukwekkende communicators zoals Barack Obama ― “Yes, we can!” ― Ronald Reagan ― “Mr Gorbachev, tear down this wall” ― of Martin Luther King ― “I have a dream.” De huidige inwoner van het Witte Huis, Donald Trump, communiceert eveneens in taal die een eigenaardige soort poëtische kracht heeft. “I know words. I have the best words,” pochte hij in de campagne voor het presidentschap. Dat was niet louter grootspraak. Zijn uitspraken ― die zelden het taalniveau van een 13-jarige overstijgen ― doen iets. Zijn taal biologeert mensen. Er zijn ondertussen al verschillende bundels met Trump-poëzie, zie hier, hier, hier en hier, en er is op het internet een Trump poëziegenerator die zijn Tweets omvormt tot korte gedichten.

Er zijn wel enige kenmerken van Trumps taal die maken dat het werkt als poëzie. Hij communiceert vaak in stellige, declaratieve zinnen die zich goed lenen voor een gedicht: “Ik ben de beste.” “Ik ga een grote muur bouwen.” “De menigten bij mijn toespraken zijn de grootste.” Hij doet vaak bondige en raadseachtige uitspraken ― met name in zijn Tweets, ― die doen denken aan Haiku’s. Tot slot is Trump een meester in het gebruik van beeldend taalgebruik. Zijn muur, “the wall,” is niet zozeer een uitgewerkt beleidsplan als een symbool waar zijn aanhangers ― de ploeterende Amerikaanse burgers blootgesteld aan de gure winden van de globalisering ― hun hoop en hun rancune op kunnen projecteren. In een artikel in de Guardian stond een mooi voorbeeld van Trump’s poëtische taal waarin al deze elementen samenkomen uit The Beautiful Poetry of Donald Trump (2017), een bundel gedichten door Rob Sears samengesteld uit werkelijke Trump citaten,:

I am the best

I predicted Apple’s stock would fall

I will build a great, great wall

I build buildings that are 94 stories tall

My hands ― are they small?

Maar zult u zeggen, bloemrijke taal in de uitspraken van een volksmenner is een ding, maar waar is de poëzie in de droge, technocratische taal van het bestuur en het recht? Toch is er ook hier een verband. Onder juristen kom je veel dichters tegen. In Duitsland is er zelfs een term voor “Dichterjuristen”. In Nederland schreef de rechtsgeleerde Willem Witteveen als senator gedichten over het wetgevingsproces. De Leidse hoogleraar Afshin Ellian is naast rechtsfilosoof ook dichter. De rechtsgeleerde H.U. Jessurun D’Oliviera schreef als letterkundige beschouwingen over de poëzie. Net als dichters werken juristen vooral met woorden. Net als gedichten hebben juridische teksten vaak ook een vormelijke, bezwerende kwaliteit. De taalkundige Richard Lanham moest bij de taal van de California Penal Code vooral aan poëzie denken en vormde sectie 384a, het verbod om bloemen te plukken langs de snelweg in Revising Prose (1992, p. 76) om tot een gedicht. Hier is ter afsluiting het begin:

Every person who

Within the state of California

Willfully or negligently

cuts,

destroys,

mutilates, or

removes

[Chorus]

any tree or shrub, or fern or herb or bulb or cactus or flower, or huckleberry or redwood greens,

or portion of

any tree or shrub, or fern or herb or bulb or cactus or flower, or huckleberry or redwood greens…..

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Ook interessant:

Scroll naar boven