In 2003 beginnen twee advocaten – een man en een vrouw – een advocatenkantoor. Dit samenwerkingsverband wordt in 2012 uitgebreid met de toetreding van derde advocaat, ook een man. De maatschapsovereenkomst wordt niet door de vrouw ondertekend, maar later stelt de rechtbank vast dat deze overeenkomst tussen het drietal bindend is. Hierin is onder andere geregeld dat partijen de kantoorkosten onderling delen. De mannen werken in hun eigen kantoor in Vlaardingen, de vrouw op haar kantoor in Hoek van Holland, maar spreekt met cliënten vaak af in het Vlaardinger kantoor. De mannen voeren een sociale praktijk en staan voornamelijk cliënten bij op bestuursrechtelijk en belastingkundig gebied. De vrouw voert een algemene civiele praktijk waarbij ongeveer de helft van haar cliënten op basis van een toevoeging procedeert. Cliënten met een civielrechtelijke vraag die zich op het kantoor van de mannen melden, worden veelal naar de vrouw doorverwezen.
Opzegging
In 2016 laten de mannen de vrouw weten het samenwerkingsverband ‘per heden’ op te zeggen. Ze mag niet meer onder de vlag van de advocaten-belastingkundigen naar buiten treden. Haar ideeën passen kennelijk niet meer in het samenwerkingsverband waar de mannen voor staan, ‘namelijk de sociale vlag’. Ook zou zij zich niet houden aan de onderlinge afspraken en de afspraken die met de Orde zijn gemaakt. Het tweetal ‘kan en wil daar geen verantwoordelijkheid voor dragen’. De vrouw accepteert de opzegging niet. Na een bemiddelingsgesprek met de deken blijkt dat de samenwerking niet kan worden gecontinueerd.
Aanbod tot schadevergoeding
Vervolgens vordert de vrouw van de twee mannelijke advocaten 95.500 euro: omdat zij de maatschapsovereenkomst op een onregelmatige wijze hebben opgezegd, heeft zij schade geleden. De rechtbank Den Haag wijst dat af. Er is bij de opzegging van de maatschapsovereenkomst in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid geen redelijke opzegtermijn in acht genomen, zodat het tweetal in beginsel schadeplichtig is. Maar de rechtbank kan niet vaststellen dat de vrouw als gevolg daarvan schade heeft geleden. Zij gaat in hoger beroep.
Bij het gerechtshof Den Haag betoogt zij dat bij de opzegging van de maatschapsovereenkomst een opzegtermijn van zes maanden in acht genomen had moeten worden, en dat de opzegging gepaard had moeten gaan met een aanbod tot schadevergoeding. Het tweetal geeft toe dat zij een opzegtermijn van zes maanden hadden moeten hanteren. Nu dat feitelijk niet is gebeurd zijn zij toerekenbaar tekortgeschoten jegens de vrouw.
Advertentiekosten
De vrouw stelt dat zij schade heeft geleden omdat zij met het oog op het voortduren van de maatschap investeringen heeft gedaan in advertenties. Dat zijn ‘gezamenlijke’ kosten en moeten ook door de mannen worden gedragen. Zij betaalde van 2008 tot aan het moment van de opzegging voor 45.743 euro aan advertenties. Omdat niet kan worden vastgesteld in hoeverre de mannen na de verbreking van de samenwerking hebben geprofiteerd van de investeringen in de advertenties vordert zij een abstracte schadevergoeding van 22.500 euro. Volgens het tweetal heeft zij die advertenties eenzijdig en zonder overleg geplaatst en waren die advertenties gericht op het publiek in de regio Hoek van Holland, waar de vrouw kantoor houdt. De advertentiekosten zijn dus uitsluitend gemaakt ten behoeve van haar eigen praktijkvoering, die moet ze dan ook zelf dragen. Ook volgens het hof zijn de advertentiekosten niet gemaakt voor een gemeenschappelijk doel, en ook vroegere advertentiekosten werden niet gedeeld. Die zijn ook nu voor rekening van de vrouwelijke advocaat.
Goodwill
Zij voert wel nog aan dat de gevorderde abstracte schadevergoeding van 22.500 euro ook betrekking heeft op een vergoeding voor goodwill. Zij heeft door haar jarenlange werkzaamheden bijgedragen aan de naamsbekendheid van het kantoor. Het vergoeden van goodwill is bij het uitstoten van een maat gebruikelijk, zegt zij. De twee mannen betwisten dat: er is nooit over goodwill gesproken en de vrouw heeft, toen zij tot de maatschap toetrad, ook geen goodwill betaald. Ook is in de maatschapsovereenkomst niets opgenomen over de vergoeding van goodwill. Omdat de vrouw niet heeft toegelicht dat de samenwerking heeft geleid tot een op geld waardeerbare meerwaarde van de maatschap – de samenwerking was los, zij richtte zich op een andere plaats en andere markt – wijst het hof ook deze vordering af.
Omzetderving
Verder vindt dat vrouw dat zij door de onmiddellijke opzegging van de maatschapsovereenkomst omzetderving heeft geleden. Sinds die dag hebben de twee advocaten geen nieuwe cliënten meer naar haar doorverwezen, terwijl dat vóór de opzegging gemiddeld twee keer per week was. Was de redelijke opzegtermijn van een half jaar (26 weken) in acht genomen, dan had ze 52 zaken extra gehad, tegen een gemiddelde omzet van 1.000 euro per cliënt – ze heeft nu 52.000 euro misgelopen.
Volgens de kantoorsecretaresse moest zij potentiële cliënten met een juridische vraag op het rechtsgebied van de vrouw vóór de opzegging van de maatschapsovereenkomst altijd naar de vrouw doorverwijzen. Na de opzegging kreeg de secretaresse een andere instructie: potentiële cliënten zelf houden of doorverwijzen naar een bevriende advocaat, of alsnog naar de voormalige kantoorgenoot. Uit haar omzetcijfers blijkt ook dat er in 2017 een forse daling optrad: in 2016 was het nog 24.292 euro, in 2017 16.168 euro. Het gerechtshof gelooft best dat zij omzet is misgelopen doordat zij niet meer met cliënten kon afspreken in Vlaardingen. Maar die hele omzetdaling (8.124 euro) zal niet alleen zijn veroorzaakt door het conflict. Omdat er ook andere redenen ten grondslag aan de omzetdaling kunnen liggen, wordt haar schade vastgesteld op 3.000 euro. Dat moeten de twee voormalige kantoorgenoten haar betalen.
Reputatieschade
Tot slot stelt dat vrouw dat zij in haar goede naam en reputatie is aangetast doordat de mannen, na de beëindiging van de maatschapsovereenkomst, aan cliënten hebben verteld dat zij was vertrokken en dat geen contact meer met haar mogelijk was. De mannen betwisten dat. Het hof vindt dat de vrouw de reputatieschade onvoldoende heeft onderbouwd. Dat cliënten hoorden dat zij geen contact meer konden maken met de vrouw, kwam ook omdat de secretaresse geen telefoonnummer van de vrouw had en geen inzage meer in haar agenda. Haar vermeende reputatieschade (15.000 euro) hoeft niet te worden vergoed.