Goedemorgen Literatuurvrienden,
Na een bijzondere, enerverende jurisprudentielunch octrooirecht van Bart van den Broek en Willem Hoyng in De Balie en een aansluitende bespreking met een cliënte, dat kwam goed uit, wandelde ik woensdag aan het einde van de middag – omstreeks half zes – nog kort in snelle tred door Amsterdam, waar ik graag nog een antiquariaat wilde bezoeken en boekhandel Atheneum op het Spui. Ik dacht al lopend – echt – aan Martin Bril, die ik ergens op een dag vorig jaar, zittend in de serre van Luxembourg in mijn linkerooghoek, uit de naastgelegen steeg, aan zag komen fietsen op zijn Hollands ros (zwart), richting tijdschriftkiosk van Atheneum. Afgestapt maakte hij een kort ontspannend praatje met een medewerker die met hem buiten de kiosk van de laatste zonnestralen genoot. Ik weet niet meer of hij iets kocht, ik denk een krant, maar plots opgestapt verdween hij weer op de fiets in de steeg en weg was hij.
Het was zonnig woensdag, maar het waaide hard. Ronduit kil indien een wolk voor de zon schoof. Fietsers flitsten voorbij. Weer een einde van een werkdag. Ik slenterde kordaat door wat Negen Straatjes waar het antiquariaat bleek opgedoekt. Een afvalcontainer voor de deur. Gek genoeg – niets voor mij – boog ik daarna niet af naar links, richting Atheneum, en belandde aldus niet op het Spui, maar op het Singel, waar ik naast het beeld van Multatuli met een vaasje en een paar bitterballen genoot van de laatste zonnestralen. Er schoof soms een wolk voor de zon. Het waaide nog steeds hard. Het was soms ronduit kil. De energie van fietsers om je heen. Schitterende locatie voor overpeinzingen. Wat is dit toch een dynamische stad, sms-te ik.
Om half elf ‘s-avonds Clairy Polak in Nova Martin Bril is overleden. 49. Ik stil. Martin Bril? Geen Bril meer. Nooit geen Bril meer… Slechte dag gisteren. Nog maar weer een keer met de neus op de feiten gedrukt. Je niets aantrekken van mensen en dingen die het niet waard zijn je ook maar één seconde druk over te maken. Hommage aan Bril in gedachten. Gisteren of vandaag? Liever gisteren, maar wordt vandaag. Teruggrijpen op aflevering 11, 2e jaargang van Literatuur op vrijdag, gepubliceerd op 6 april 2007, toen dit feuilleton nog niet ‘mr-online‘ was:
‘Goedemorgen Literatuurvrienden!,
Door een vroege bespreking op Goede Vrijdag wat vertraagd, in de folder, pdf kopie van twee columns van Martin Bril, voor wie ik een zwak heb, en die opvallend genoeg dezelfde kop dragen, te weten ‘Moordenaar’. Bril doet op de van hem bekende koele, ironische beschrijvende wijze, kort en bondig verslag van de behandeling van twee moordzaken in de rechtszaal. Bril is een uitstekend chroniqueur en scherp waarnemer, in het bijzonder van het kleine, onopvallende, wat weinigen gegeven is. Het vereist zicht en gevoel voor afstand nemen. Aanwezig zijn zonder wegcijfering. En precies dat doet Bril.
De eerste Moordenaar (‘een stoffeerder uit Bos en Lommer, ene Hugo, een tanige, lange Surinamer in een groezelige parka die hij gedurende de rechtszaak aanhield’), is terug te vinden in de prima bundel ‘Gloriedagen Het beste tot nu toe (2001)’, terwijl de tweede Moordenaar (een man ‘die op de markt stond in Geldermalsen’, waar hij kleren verkocht, ‘net als in vier winkels, in Den Haag, Mijdrecht, Hoofddorp en Aalsmeer.’) is opgenomen in de – naar mijn smaak helaas wat mindere – bundel ‘De Afsluitdijk en verder’ (2002).
Vermelding verdient dat toen ik gisterenavond om een uur of elf Bril selecteerde, ik nog niet de column gelezen had over J.C. Bloem (jurist-publicist-dichter die zeker nog zal worden opgenomen in de annalen van LoV) die onze chroniqueur Han (Erkens, GvR) mij gisterenochtend bezorgde, samen met een korte biografie die leert dat Bloem promoveerde in de rechten in 1916 en griffier was aan enkele kantongerechten. Het toeval namelijk wil, dat genoemde column van de hand bleek te zijn van, jawel, Martin Bril. Als toetje daarom ook nog een klein stukje uit die column (‘Torenlaan’):
‘Als ik denk aan de dichter J.C. Bloem, denk ik niet altijd aan zijn gedichten, maar ook wel eens aan zijn leven dat een opeenstapeling van onuitgevoerde voornemens kan worden genoemd, en vooral een voortdurende ontsnapping aan alles wat maar een beetje op werk leek. Bloem was voortdurend aan het solliciteren naar functies waarin hij zo min mogelijk zou hoeven uit te voeren. Hij bracht zijn dagen het liefst drinkend en lezend door.’
Dat genoteerd hebbend, rest mij niets meer, dan u (en Willem H. te Vught, die ook wel wat rust kan gebruiken), voor Pasen te wensen,
Bril en Bloem ze,
BANNING N.V.‘,
noteerde ik toen, waarbij ik mij verbaas over de bijzin ‘naar mijn smaak wat mindere‘, want De Afsluitdijk en verder bevat prachtige columns. Waarschijnlijk vond ik Gloriedagen gewoon beter en dat mag gezegd worden. Als je echter het schrijven van dit feuilleton ‘on top‘ – er naast – moet doen, dan kan er onterecht en ongewild ruis sluipen in wat je wil zeggen. De ruis is bij deze opgeheven. Om het helemaal recht te zetten en met een diepe buiging voor de grote mijnheer, zoals ze in België plegen te zeggen, Martin Bril sluit ik af met diens in De Afsluitdijk en verder opgenomen column ‘Twaalf‘, die goed aansluit bij aflevering 11 van 2007, omdat Martin Bril in ‘Twaalf‘ ook verslag doet van een moordzaak:
‘De man die zijn vrouw heeft vermoord, maar niet wil zeggen wat hij met haar lichaam heeft gedaan, verscheen voor zijn rechters om het vonnis aan te horen. Hij zag er zo uit:
Witte Nike-pet, omgekeerd op het hoofd.
Smoezelig wit tennisshirt, korte mouwen.
Donkerblauwe broek met vele zakken.
Blote voeten in oude gymnastiekschoenen.
Grijns op het gezicht.
Het was dat zijn advocaat hem erop attendeerde dat hij maar beter de pet af kon zetten, anders had hij die beslist opgehouden. Zo’n man dus.
De zaal zat helemaal vol. Politiemensen die bij de zaak betrokken zijn geweest, familieleden van de omgebrachte vrouw, journalisten en toevallige juristen die nieuwsgierig waren naar het vonnis. Buiten regende het pijpenstelen.
De rechtbank maakte korte metten met het verweer van de advocaat dat er twee weken geleden hoofdzakelijk uit bestond dat hij van mening was dat er onrechtmatig gebruik was gemaakt van een infiltrant om het bewijs tegen zijn cliënt rond te krijgen. De rechtbank vond van niet. Bedoelde infiltrant wás geen infiltrant, maar een informant, een belangrijk verschil, en hij had keurig gehandeld.
De man die zijn vrouw heeft vermoord zat intussen al met zijn hoofd te schudden. Hij kon er met zijn verstand weer niet bij. Hij is het slachtoffer van een groot complot. Iedereen is tegen hem. Eén keer draaide hij zich om naar zijn advocaat. De blik in zijn ogen was bang en arrogant tegelijk. Zijn schouders hingen. De advocaat keek snel de andere kant op.
Klaar met het technische gedeelte van het vonnis, begon de rechtbank nu aan de finale – de opmaat naar de straf. Een aantal zaken passeerde de revue. Het stond vast dat meneer zijn vrouw had gedood. Hij had de familie van het slachtoffer onzegbaar veel verdriet gedaan, zijn zoontje van twee van een moeder beroofd, de samenleving met afgrijzen vervuld en onverbeterlijk gelogen en gedraaid vanaf het moment dat hij verdachte was, kortom: niet mis.
De man die zijn vrouw heeft vermoord schudde steeds driftiger het hangende hoofd en liet een traan over zijn wang biggelen. De president van de rechtbank nam haar leesbril af om de valbijl te hanteren. Ze keek de dader koel aan.
Twaalf jaar.
Plus de mededeling: ‘U kunt daartegen in hoger beroep gaan.’
‘Dat doe ik bij deze,’ mompelde de man die zijn vrouw heeft vermoord. Zijn stem probeerde het nog wel, maar er was weinig van zijn branie over.
De rechtbank stond op en verliet de zaal. De bodes formeerden zich rond de man die zijn vrouw heeft vermoord en die maakte er een punt van zijn pet weer achterstevoren op te zetten. Daarna werd hij de zaal uit geleid. Zijn motoriek had er even moeite mee om zich aan te passen, maar toen had hij dat typische bajesloopje weer te pakken: beetje wijdbeens, beetje slingerend, tussen stoer en schaamteloos. De zaal keek het in stilte aan, maar toen de deur achter hem dichtging, klonk een zucht van verlichting, gevolgd door het snikken van de zus van de vermoorde vrouw.‘
Als ik denk aan Bril, zie ik hem leven,
BANNING N.V.
Gino van Roeyen