NRC, Telegraaf, Koffietijd: ze hadden allemaal aandacht voor het boek De groenteboer uit Den Haag van oud-notaris Hubert-Jan van Boxel. Rechtsfilosoof Iris van Domselaar las het op verzoek van Mr.
De uitgebreide media-aandacht voor Van Boxels ‘j’accuse’ tegen de Zuidaskantoren staat in schril contrast met de summiere reactie van de twee kantoren die in zijn boek centraal staan. Naar aanleiding van het interview dat NRC met de auteur had verklaarde Loyens & Loeff zich “niet te herkennen in het door Van Boxel geschetste beeld van de advocatuur”. Ook AKD herkende “de voorbeelden die de heer Van Boxel aanhaalt en het beeld dat daaruit voortvloeit” niet. Deze reacties passen binnen een al vaker opgemerkt fenomeen: de grote advocatenkantoren tonen zich nadrukkelijk zwijgzaam als het gaat om hun functioneren. Maar laat ik niet op de zaken vooruit lopen.
De groenteboer uit Den Haag, uitgegeven door Boekengilde, is het op feiten gebaseerde verhaal van iemand die na een gelukkige jeugd in een volksbuurt in Den Haag zijn studie in Leiden − net niet cum laude − afrondt, en uiteindelijk welbewust en met hoge verwachtingen notaris wordt. Maar gedurende zijn loopbaan bij bovengenoemde Zuidaskantoren raakt hij “uitgewrongen, belazerd en opgelicht”: in moreel opzicht volledig gedesillusioneerd en fysiek en mentaal opgebrand.
Nestbevuiler
Het boek leest zo beschouwd als een verslag van het potentieel verminkende effect van een organisatie en haar institutionele cultuur, zoals dat soms ook naar buiten komt via klokkenluiders die rapporteren over de gang van zaken binnen een instituut. Niet zelden wordt bij dergelijke geluiden de boodschapper als verrader gezien, een nestbevuiler, een verliezer. De aandacht komt op de persoon te liggen, ten koste van de boodschap. Nu lijkt Van Boxel, met name door de in moreel opzicht wat simplistische indeling tussen ‘the good guys’ en ‘the bad guys’, zich niet veel moeite te hebben getroost om dit lot te ontlopen. Voor de lezer wordt in ieder geval niet duidelijk op welke wijze Van Boxel, de “goudeerlijk, maar politiek fataal” opererende notaris, in al die jaren bij deze kantoren zelf gevoelig is gebleken voor de volgens hem corrumperende werking van zijn werkomgeving. Hierdoor blijft de interessante vraag welke impact een dergelijke werkomgeving heeft op het handelen van een in eerste instantie welwillende, oprechte professional onbeantwoord.
Haantjesgedrag
Een aantal van Van Boxels bevindingen, zoals de collectieve fixatie op het winstaandeel, het veelvoorkomende haantjesgedrag en de schade voor geestelijk en fysiek welzijn, sluit aan bij buitenlandse wetenschappelijke literatuur over de beroepsattitude en het werkklimaat in de commerciële advocatuur. Van Boxel kan gelezen worden als een Nederlandse illustratie van het klassieke artikel van Patrick J. Schiltz ‘On Being A Happy, Healthy an Ethical Member of an Unhappy, Unhealthy en Unethical Profession’. (1999). Hierin waarschuwde Schiltz op basis van een mer à boire aan empirisch materiaal zijn studenten rechtsgeleerdheid voor de negatieve impact die het werken bij een groot kantoor kan hebben op het persoonlijk welzijn en beroepsethische waarden. Ook sluit Van Boxels verhaal aan bij de recentere waarschuwing van wetenschapper Richard Moorhead dat vanwege de commerciële belangen in de corporate advocatuur professionele waarden veelal het onderspit delven.
Van Boxel doet in zijn boek verder verslag van de nauwe relatie tussen de universiteiten en de grote kantoren: leerstoelen die door grote kantoren geregeld en betaald worden en studenten die met luxe reisjes gefêteerd worden en zo al in een vroeg stadium de zoete smaak van de corporate advocatuur proeven. Ook dit thema kan moeilijk afgedaan worden als een konijn uit Van Boxels hoed. Deze verstrengeling is aan de orde van de dag en biedt reden tot zorg. Want maakt de innige relatie tussen grote kantoren en universiteiten de laatsten niet monddood als het gaat om het stellen van kritische vragen over het functioneren van commerciële advocatuur en notariaat?
Juist omdat Van Boxels boek belangrijke aanknopingspunten biedt voor fundamentele rechtstatelijke en beroepsethische vragen, is het jammer dat ook dit geluid door de kantoren niet wordt gebruikt als aanleiding voor openlijke reflectie over het eigen functioneren. Wat mij betreft zijn de kantoren een dergelijke meer reflectieve houding niet alleen aan de eigen rechtstatelijke en beroepsethische stand, maar ook aan de samenleving verplicht.