Goedemorgen Literatuurvrienden!
In een weekend, een paar weken geleden, bracht ik een gedeelte van mijn vrije tijd door in T-Mart, hét walhalla onder de warenhuizen, omdat er werkelijk alles – zelfs ook zoiets uit-eindelijks als niets – te koop is en waar je melkwegpunten kunt sparen; bij consumenten van heinde en ver beter bekend als Team Art. Ik was nog niet binnen of ik liep een zekere Roeshoofd tegen het lijf. Of was het diens geest? Ik kende Roeshoofd namelijk niet, maar hij klampte iedere klant aan en ook ik moest er aan geloven. Onsamenhangend vertelde hij zijn levensverhaal, een stukje aan iedere klant, ook ik kreeg mijn portie. Of Roeshoofd het nu zag aan mijn hoofd of leden, weet ik niet, het moet welhaast, want ik droeg geen toga en evenmin een bef, het was per slot van rekening weekend, maar Roeshoofd zei het: Jij bent toch zeker niet zo’n advocaat?, zo één die Zwagerman – de schrijver die mij en dit warenhuis creëerde en mij liet hemelen in zijn fascinerende bundel “Roeshoofd hemelt” (2005) – tot mij gedecideerd liet spreken per gsm, toen ik ten onrechte achter de tralies werd gestopt wegens vermeende winkeldiefstal in T-Mart, aldus:
“een straalgezant
van de snapachtigen, draaghals hermelijn gewitbeft,
toogje biezig zwart, stemmetje een euroton of twee
en in zijn vrije tijd fijn klussend aan zijn driemaster en drankprobleem:
Yo rshfd ik jouw raadsman zijn! Koud! Woord op!
En nog wat neogutturalen, want in echelons
van spiegelruitkantoren hangt men
dwepend aan koeterwaals van homeboys en vandalen.”
Roeshoofd zei ik jouw raadsman niet zijn. Een bef en toog, ja die heb ik wel eens om en aan, maar voor het overige is jouw vergelijking slechts roes en waan. Het mocht niet baten, want Roeshoofd was niet te stuiten over die ik zijn raadsman, waar Roeshoofd wel raad mee wist tegen te zeggen, dit is wat Roeshoofd tegen ik jouw raadsman zei:
“(…) Je kamt
een toerbeurtnette scheiding in je hersenhelften
en slikt alle tien je tongsegmenten in alvorens
met zwembadpas de oversteek te maken
naar het op tachtig graden schoongewassen
huisjargon van beklaagdenbank en dagvaarding:
Ik vrees het is summier pietpuk-delict dat onder
artikel 130 valt, handje T-Mart-spullen toegeëigend,
wederrechterlijk natuurlijk, een heterdaadje,
gaat u mikken op kreupele tenlastelegging,
pluist u tangodansend op de fetisj vormfout
of verzachten u en ik omstandigheden zoals ze
dat in de tweede dimensies van de gepensioneerde
epoche van het hedonisme heel behoorlijk deden?
Vastklant R. zweet vlinderdamp rond om zijn gsm,
het is er zonder hapering of fouten uitgekomen,
maar ik jouw raadsman moffelt hoorbaar grijns,
zwiept digitaal met wetboek als met wichelroede
en wirwart in cross-overstem: Yo rshfd! Zit niet
bij de pakken neer raap je modderbokking kont together
geef ze hel als grijpt wat ik doel! Koud! Woord op!
Je weet maar half wat je hoort en voor je ziet,
roomblank getto lift van onder witteraadsmanboord,
In moederneuklands boter die de aardappel verhit.
Je knikkebolt opwoordend mee en vleugt wat over
horden die in opstand komen en schaarse leeuweriken
boven eeuwig avondland van jojoadvocaten.”
Deze jojoadvocaat, ik jouw advocaat, lijkt echter – in het vuur van diens betoog – te ontgaan dat Roeshoofd achter tralies zit. Ik jouw advocaat wordt aan de lijn zelfs steeds hoogtoniger:
“en ziet wel tig methoden om in zweefvlucht
vrij te komen, met als kiloknaller onder het
geschut van pleidooien en aantikkende tactieken
de verwijzing naar het hypochonderprecedent
the people versus Schopenhauer, vrijspraak
wegens schier onschatbare misantropie,
en bij de weg rshfd, schrijf jij toevallig poëzie?
Zo ja dan is er het diepdichterlijke Byron-arrest
toen alle kunsters en kunstinnen werden gekverklaard.
Zeg, in jouw grote shopping bag van bokking T-Mart
zaten misschien wat spulletjes maar jij verlangde
naar superslags geloofsartikel van witheet en
eeuwig wünderbar: vacuüm verpakte inzinking,
driemaal een ons cognitieve dissociatie,
psychose in gezinsverpakking. Toch? Woord op.”
Als ik jouw raadsman al weer elders jojoadvocaat, ijsbeert Roeshoofd, dat van ontoerekeningsvatbaarheid géén sprake was, maar dat hij dat had willen kopen:
“alles kliefde en verstroomde in zijn tas,
maar dát, het hoofse ontoerekenen,
dát had hij als zeloot van Indiana Jones
in het filiaal van dichtstbijzijnde T-Martgraal
in volle omvang en goudeerlijk willen kopen”
Dus ik jouw raadsman nog maar eens gebeld conform volgende dialoog:
“(…) diefstal & stoornis is ook maar een artikel.
Ik zag stapeling van goederen en wilde,
toegegeven, zonder te beseffen wat ik wilde –
ik wilde graag van andermans bezit bevallen.
Ik jouw raadsman ploft hierna het netwerk in:
Geweldig sleutelwoord! Bevalling en die dingen
doen het voor de rechtbank altijd smartlapgoed.
Wij moeten rshfd jongen maar eens afspreken,
maar weet je wel hoe overvraagd ik ben?
Je herkent mij aan een troepje filosofen
die op afroep wild-etruskisch rondjes rennen
op de zwartrand van mijn uurprijshoge hoed!”
Zo verschijnen Roeshoofd en ik jouw raadsman voor de rechter waar ik jouw raadsman Roeshoofd in zijn pleidooi kenschetst als een man die verlost, daarbij als opstappende openingszet refererend aan de in diverse culturen bestaande overtuiging dat daar waar moet worden gebaard of verwekt, al dat wat gesloten is moet worden geopend, om te komen tot de apotheose van wat ik jouw raadsman de rechter wil zeggen:
“(…) mijn cliënt de wereldburger
vastklant R. haalde niet de dingen naar zich toe,
hij was begonnen met het groot bevrijden, eindelijk werd
het gebed van assortiment in barensnood verhoord,
in naam van de kosmos, doe open die poort! Unlock die
bokking doors of perception, peuter het strakke gootje
van de flessen melk, ontknoop alle verpakking, sla een bres
in wijdend T-Mart, draai aan sloten van winkelgewelf,
verbeter de service, begin bij jezelf! Mijn cliënt
is verlosser, al wat verkocht doet zich geopend tegoed,
hij toont hier zijn bevlaagd en brandschoon blazoen
vandaar dat het verheugde toen bij kassa zoveel
de man van controle hem vroeg zijn tas open te doen.
Goed, daarin dingen die waren nog dicht, maar doordat
hij betrapt was zagen restanten geopend het licht,
begrijpt u de vreugde van mijn cliënt? Ik weet je weet pas
wat mijn cliënt ondergaat wanneer je zelf in barensnood bent.
Waar vastklant R. van beviel was ik geef het ruiterlijk toe
dat was wat men in T-Mart misschien niet herkent. Hij opende
dingen zoals een ander zich schermt, zich wegstopt en delft.
Mijn cliënt groette kozend de dingen hij beviel van zichzelf.”
Vanzelfsprekend zijgt ik jouw advocaat na zo’n pleidooi naast Roeshoofd neer. Roeshoofd beschreef mij vervolgens een metamorfose van de rechtszaal die ik niet eerder aanschouwde:
“De rechtszaal wordt zwembad de rechter
een muts die zich vlak boven water door
golfslag van ik jouw raadsman baant.
Griffier zet de schop in molshopend akker.
Officier van justitie duikt diep in dossier,
tussen bouwland en zwembad beweegt woelig stof.”
Vertwijfeld stelt Roeshoofd zichzelf achtereenvolgens de volgende vragen:
“Is dit een rechtszaak, therapie of regressie,
waar begint zwemmen en waar inquisitie?”
gewicht van stethoscoop? Was will das Wettspiel,
wie heeft ik jouw raadsman dubbel aangekleed?”
Dubbel aangekleed? Wat bedoel je Roeshoofd? Ik zie Roeshoofd kreet doen na constateren:
“onder bef van ik jouw raadsman piept waterpas
een lijn van ander uniform, in tegenlicht schemert
onder kleding van iedereen aanwezig hetzelfde zweem
dat ook de toga van de rechter niet verhult:
uw eer en we the people dragen unisono witte jas.”
Je raaskalt Roeshoofd, hou ik hem voor, maar hij trekt het spoor zonder aarzeling naar zijn veroordeling door:
“de rechter hamerslaat om orde, orde in het huis! Galmt:
leden van de jury heeft u uw verdict bereikt? Uit
water duikt hoofd van de jury op, gisse witjas van de zaal.
Strooit melkwegpunten en trappelt: schuldig uw eer,”
In alle staten kijkt Roeshoofd me ten afscheid aan voor het slot van zijn relaas. Sabelend vanaf de uit protest tegen zijn veroordeling bestegen hoge duikplank, houdt hij zijn gehoor voor:
“zijn dit de mores van het recht?”
Banning N.V.
Gino van Roeyen