Anton is een trotse man van Surinaamse afkomst. Hij is niet dom, hoewel hij het toch wist te presteren om TBS te krijgen. Tegen mij zegt hij altijd: “als ik echt slim was geweest had ik nu geen TBS”. Aan de andere kant is het tamelijk indrukwekkend dat hij nu vanachter de gesloten muren van de Van Mesdagkliniek rechten studeert. Dat vinden zijn behandelaars niet prettig, overigens.
Ongeveer anderhalf jaar geleden had Anton een ervaren behandelaar. Hij had met haar een vertrouwensrelatie die kennelijk vice versa was. Hij zette zich in voor de behandeling. Zij liet Anton de eerste helft van 2008 weten de rechter een voorwaardelijk beëindiging van de dwangverpleging te willen adviseren.
In de zomer van 2008 overleed de behandelaar aan een ernstige ziekte. Velen, waaronder Anton, waren erg aangedaan.
De nieuwe behandelaar van mijn client wilde haar eigen plan trekken. Zij had niet zoveel boodschap aan wat de overleden psychologe voor plannen met Anton had. Die voorwaardelijke beëindiging kon hij vergeten. Na het verdriet om het verlies van de behandelaar die Anton vertrouwde was dit opnieuw een zware klap. Hij zat niet lekker in zijn vel en dat werd in de kliniek gerapporteerd. Na een aantal maanden werd zelfs openlijk gesproken over de gang naar de long stay. Uiteindelijk zou in maart 2009 besloten worden dat Anton een half jaar de tijd krijgt te bewijzen dat hij een voorzichtig en langdurig resocialisatie-traject aankan. Zo niet dan zal hij in september 2009 worden voorgedragen voor de long stay. Anton zit stuk en voelt zich ook klem zitten. Met alle kracht die hij heeft zet hij echter zijn beste beentje voor.
Op 19 mei 2009 zal bij het gerechtshof te Arnhem het hoger beroep dienen tegen de meest recente verlenging van de TBS van Anton. De Mesdagkliniek berichtte het hof dat Anton zoals gezegd een half jaar de tijd krijgt om zich te bewijzen om long stay plaatsing te voorkomen. De kliniek schreef uitgelegd te hebben aan mijn client dat de toezeggingen van zijn overleden behandelaar wel zijn gedaan, maar dat dat nog niet betekent dat ze gerealiseerd zullen worden. En ja, het was wel begrijpelijk dat Anton dacht dat een voorwaardelijk einde van de dwangverpleging gevraagd zou worden. Dat wel. Meer dan begrip, heel even dan, hoeft mijn client niet te verwachten. Ondertussen blijft hij met vragen zitten. Hij weet zich opgesloten, weet zich afhankelijk van de kliniek, afhankelijk van de minister van justitie en afhankelijk van de rechter. Natuurlijk hij kan zelf ook keuzes maken. Bijvoorbeeld over hoe hij zich opstelt, maar het is niet voor niets iemand die in een moeilijk situatie zit.
“Mag het dan zoveel uitmaken wie je behandelaar is?”, vroeg hij mij. “Kan je dan gewoon domme pech of juist geluk hebben, zoals in het casino?”, luidde een andere vraag.
Ik heb ook wel een paar vragen.
Wat doet een dergelijk verschil van bejegening binnen een kliniek met een mens die mogelijk toch al als kwetsbaar te bestempelen is?
Wat doet dit met het vertrouwen van de patient in het TBS-systeem?
Hoeft een kliniek niet met een mond te spreken? Hoeft er niet een duidelijk eenduidig beleid ten aanzien van patiënten te zijn?
Mag een patient er niet op vertrouwen dat een opvolgende behandelaar het eerder ingezette traject respecteert?
En waarom is er niet meer begrip voor frustratie bij Anton, waarom zo snel schermen met long stay?
Of al deze vragen bij het gerechtshof te Arnhem zullen worden beantwoord valt nog maar te bezien, maar er is in ieder geval stof om over na te denken.