De vrouw werkte op 1 augustus 2019 vijftig jaar bij het Openbaar Ministerie – in de uitspraak staat niet welke functie zij had. Ze kreeg een ambtsjubileumgratificatie van 6.466 euro, dat met het salaris van augustus 2019 werd uitbetaald.
In november krijgt ze van een medewerker van de salarisadministratie te horen dat er een fout is gemaakt: de gratificatie is ten onrechte netto uitbetaald, dit had bruto moeten zijn. De vrouw moet nog netto 3.544 euro terugbetalen. Daartegen maakt zij bezwaar bij de minister van Justitie en Veiligheid, die dit bezwaar ongegrond verklaart. Het daartegenin gestelde beroep wordt door de rechtbank Midden-Nederland ook ongegrond verklaard.
De medewerkster stapt naar de Centrale Raad van Beroep. Die wijst op de Algemene wet inzake rijksbelastingen: voor de mogelijkheid van beroep wordt de inhouding van een bedrag als belasting door een inhoudingsplichtige gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur van belasting. Kortom: de ambtenaar had tegen de inhouding van de loonbelasting door het bestuursorgaan bezwaar moeten maken bij de inspecteur van belasting. Alleen deze is bevoegd op dit bezwaar te beslissen. De minister deed dat in dit geval, maar dat had niet gemogen. De minister had het bezwaarschrift moeten doorzenden naar de inspecteur van belasting.
De Centrale Raad van Beroep vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad verklaart het beroep gegrond, iets wat de rechtbank had moeten doen, en vernietigt het besluit. De minister zal het bezwaarschrift alsnog moeten doorzenden naar de belastinginspecteur. De minister moet de proceskosten van de medewerkster betalen, 3.036 euro – méér dan het bedrag dat de medewerker netto overhoudt.
Lees hier de hele uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.