Arabinesque-at-Law en De Nederlandsche Rechtstaal

Delen:

Goedemorgen Literatuurvrienden!

In 1916 publiceerde de Nederlandsche Juristen-Vereeniging ‘De Nederlandsche Rechtstaal‘, het verslag van een in haar vergadering van 1912 benoemde commissie. De commissie – onder voorzitterschap van mr. H.L. Drucker en schrijver Marcellus Emants (met een niet afgeronde rechtenopleiding op zak) als één van de leden – was geïnstalleerd om verslag uit te brengen ‘over de gebreken der Nederlandsche rechtstaal en de middelen tot verbetering‘. In dat kader boog de commissie zich ook over de rechtstaal van toen in rechterlijke uitspraken. Die rechtstaal werd door de commissie onderscheiden van de taal van rechtsgeleerde schrijvers, omdat deze niet, ‘zoals de steller van wet of vonnis‘, aan een bepaalde vorm gebonden zijn.

Ik diepte het verslag op uit mijn bescheiden bibliotheek, geïnspireerd door het boek ‘Arabinesque-at-Law‘ (1969) van Robert Megarry, dat is gebaseerd op een in 1843 verschenen zestien pagina’s tellend boekje (‘Arabiniana‘), waarin een aantal opmerkelijke uitspraken van Serjeant Arabin, voluit William St Julien Arabin (‘the most eccentric Judge ever to preside at the Old Bailey‘) zijn verzameld. Dat boekje ‘has long been a rare collector’s piece, kept under lock and key by libraries fortunate enough to own a copy‘. Arabin (1775-1841) was rechter in Old Bailey van 1827 tot aan zijn dood.

In de aflevering van vandaag wilde ik eigenlijk een aantal markante uitspraken van Arabin, uit ‘Arabinesque-at-Law‘ centraal stellen, maar ik vond het leuk en uitdagend zijn ‘rechtstaal’ te combineren met ‘De Nederlandse Rechtstaal‘, omdat daarin interessante bespiegelingen zijn te vinden over taal, stijl en vorm van rechterlijke uitspraken.

Volgens Drucker c.s. mag van rechters worden verwacht dat zij voor hun vonnissen een behoorlijke vorm kiezen. De belangrijkste en eerste eis die aan vonnissen moet worden gesteld is dat zij ‘in goed Nederlandsch, eenvoudig en duidelijk worden gesteld, dat geleerde omhaal, wijdloopigheid, omslachtigheid en ingewikkelde vormen worden vermeden.’ De rechter hoeft geen taalvirtuoos te zijn, maar wat hij zegt en schrijft moet begrijpelijk zijn voor rechtzoekenden. Hoe het niet moet, illustreert de commissie treffend aan de hand van een voorbeeld uit een Duitse rechtszaak, opgetekend door de Duitse rechter August Renner: “Ein Bauer von der Hardt (Baden) ist im Wege der Streitverkündigung zum Prozess beigeladen. Er betritt beim Aufruf der Sache das Gerichtszimmer. Bei Feststellung der zur Verhandlung erschienenen Prozessbeteiligten fragt ihn der Richter: “Sind Sie der Litisdenunziat (der durch Streitverkündigung Beigeladene)?” “Nein”, erwiderte verständnisvoll der Hardtbauer, “ich bin der Bartholomaeus Knobloch von Welschneureuth.”

Grappen en grollen (‘grappige wendingen die den lachlust des lezers opwekken‘) zijn overigens uit den boze in vonnissen, menen Drucker c.s. Op zitting mag de voorzitter nog wel een kwinkslag maken, maar een vonnis moet worden gesteld ‘in strengen, soberen, waardigen stijl‘. Daarbij passen niet ‘hartelijkheden en zedelessen aan het adres van partijen of hunne raadslieden (.)‘, zelfs niet als een advocaat het zo bont heeft gemaakt dat hij persoonlijk in de kosten wordt veroordeeld (‘eigen beursje‘). Als voorbeeld van een afkeurenswaardig standje verwijzen Drucker c.s. naar een vonnis van de rechtbank Utrecht van 11 januari 1911 (W. 9165): ‘O. dat, ofschoon het zeker afkeuring verdient en niet kan worden gezegd van goeden procureursstijl te zijn, dat een middel . eerst wordt te berde gebracht bij conclusie van dupliek.’. Een te luchtige toon vinden Drucker c.s. doorklinken in een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 december 1914 (W. 9850): “dat eischers, op geenerlei wijze, aannemelijk hebben gemaakt, dat die brief op den Resident een dusdanigen hypnotiseerende invloed zou hebben uitgeoefend, dat .‘ Daaraan voegen Drucker c.s. voor de volledigheid nog toe dat ook een “nota bene‘(rechtbank Den Bosch, 31 december 1915, W. 9906) in een rechterlijke beslissing niet thuis hoort.

Qua woordenkeus viel er volgens Drucker c.s. nog veel te verbeteren in vonnissen. Men constateerde zinloos gebruik van ‘deftige’ woorden (zogenaamde ‘stadhuiswoorden‘), zoals ‘daarstellen‘, ‘geëigend‘, ‘voorliggen‘, iets waarvan wel of niet ‘de rede is‘, ‘onderwerpelijk‘, ‘gedaagdesse;, ‘dezerzijdsch‘ en ‘zijdens‘ (‘een navolging van het Duitsche seitens. In Duitsland keurt men dit woord als Kanzleiwort af. Nederlandsch is het in het geheel niet. Toch spreekt het Haagsche Gerechtshof van eene vordering tot ontbinding eener overeenkomst op grond van “wanpraestatie zijdens geïntimeerde”; van of door schijnt niet voornaam genoeg te zijn.’) Ook het veelvuldig gebruik van Latijn en meer in het bijzonder potjeslatijn zijn Drucker c.s. een doorn in het oog, alhoewel sommige met de mantel der liefde worden bedekt (zoals het in een vonnis aangetroffen ‘stijlbloempje’ dat een bepaalde bewering slechts ‘ad majorem eischeresses gloriam‘ was opgesteld). Niet door de beugel kan de volgende opeenstapeling van ‘barbaarsche uitdrukkingen‘ in een arrest van het Hof Den Haag (W. 9467): ‘dat het aan gedeclareerde’s wanpraestatie te wijten is, dat het losmaken van den koopsom ad f 16.000 en het concipieeren en minuteeren van de akte van transport, en het vaceeren conform de sommatie, benoodigd voor het transport, geen effect hebben kunnen gehad, terwijl ook het minuteeren van het procesverbaal van non-comparitie met verschot van zegels enz. eveneens een schade-element vormt, ook een onmiddellijk gevolg van gedeclareerde’s wanprestatie is, en door hem was te voorzien”!

Het toevoegen van Latijnse uitdrukkingen of potjeslatijn aan Nederlandse, bij wijze van nadere verklaring, of het samenvoegen van Latijnse en Nederlandse woorden, wordt door Drucker c.s. als een bijzonder misbruik aangemerkt. Dit leidt namelijk tot uitspraken als ‘met openlijk geweld bedoeld is vis publica’, ‘dat hier niet zozeer sprake is van afdwaling (aberratio ictus) . als wel van verwisseling (error in persona)‘, ‘het thans probandum‘, ‘salvo echter ook hier moderamine judicis‘, ‘zoodat een gedaagde te rade kan gaan of hij cedere an contendere debeat‘ en ‘vermits de eischer paratus in judicio moetende optreden.’

Drucker c.s. komen tenslotte ook op tegen het gebruik van ‘volzinnen van schrikbarende lengte‘. Daarmee doet men ‘afbreuk aan het gezag van de rechterlijke beslissingen en bederft den indruk dien ze op den lezer behooren te maken.’ Het volstaat (beter: het is meer dan genoeg) van de door Drucker c.s. aangehaalde voorbeelden er slechts één over te nemen, ter illustratie (ontleend aan een vonnis van de rechtbank Zutphen, W. 9593): ‘O. dat, in tegenstelling van conclusies, die buiten de partij om plegen te worden genomen, een verhoor op vraagpunten medebrengt een optreden van partij zelf, in het onderwerpelijke geval van den persoon van gedaagde zelf, waarbij de weg, in de conclusies gevolgd, door een vragen en wedervragen naar bijzonderheden, kan worden verlaten en de Rechter aldus van den persoon zelf, door het contact van hem, Rechter, met den verhoorde, onomwonden de waarheid omtrent de feiten kan vernemen, terwijl het toch voor den Rechter, ter beoordeling van de rechtsverhouding van partijen, op de waarheid omtrent de feiten aankomt, een beginsel, dat ook mede uitkomt in art. 244 B.R., daar, volgens die bepaling – indien de betrokken persoon door te zwijgen zich zoude kunnen onttrekken aan het geven van een antwoord, indien hij door te zwijgen geen onwaarheid wil zeggen – eene daadzaak, over welke vragen loopen, kan worden gehouden voor erkend – een bepaling, die overbodig en onjuist zoude zijn te noemen, indien het verhoor ware vastgekoppeld aan de mededelingen in de conclusies gedaan.

Na deze taalkundige bespiegelingen wordt het tijd om de aandacht te richten op wat ‘Arabiniana’. Arabin werd door Serjeant Ballantine gekenschetst als een ‘a shrewd, quaint little man’, die ‘enunciated absurdities with most perfect innocence.’ Serjeant Robinson noemde hem ‘a thin, old, wizen-faced man, very eccentric in his ideas and expressions, and more so in his logic.‘ Volgens Megarry moet Arabin zeer gevat zijn geweest en hij prijst Arabin en zijn rechtstaal zeer: ‘No literary monument to British justice should ever ignore Arabin. He achieved a galimatias of language and thought that had on the bench neither pride of ancestry nor, one prays, hope of posterity.‘ Zo’n rechter laat zich niet binnen postulaten zoals door Drucker c.s. aangereikt persen. Arabin zingt zoals uitsluitend hij gebekt is. Daarbij vergeleken is de door Drucker c.s. opgetekende rechtstaal (van anonieme rechters die we rechtbank of hof noemen) maar braaf en dor. Het meest recht doen Arabin’s uitspraken aan het – ook door Drucker c.s. genoemde – uitgangspunt dat alleen de rechter verantwoordelijkheid draagt voor zijn vonnis. Voor wat betreft gekozen taal en stijl kan hij zich niet verschuilen achter partijen, maar vreest niet, dat is bij Arabin absoluut niet aan de orde.

Arabinesque‘ ten voeten uit is de volgende uitspraak: ‘If ever there was a case of clearer evidence than this of persons acting together, this case is that case.‘ Een heldere uitspraak, ook al bekruipt je het gevoel dat je niet meer weet of Arabin het nu over één, twee of drie zaken heeft.

Een andere taalkundige parel is Arabin’s uitspraak over een alibiverweer in een stafzaak: ‘The learned counsel is right in his position, and if he can show precisely at what moment it was done, and that the prisoner was not there when he did it, and if so he could not do it. We cannot divest ourselves of common sense in courts of justice.‘ Prachtige logica, die waarschijnlijk de wetten van de zinsbouw tart, maar wel maximale zeggingskracht heeft.

Een getuige die door Arabin wordt ondervraagd, en maar wat zit te brabbelen, wordt in een lastig parket gebracht, want hoe moet je antwoorden, terwijl je tegelijkertijd moet zwijgen: ‘My good man, don’t go gabbling on so. Hold your tongue, and answer the question that is put to you.‘ Niet zo leuk voor die getuige natuurlijk, maar er kan op getuigenverhoren behoorlijk worden gewauweld.

In getuigenverhoren heeft Arabin een duidelijk eigen stijl:

Arabin: ‘Were you in Tooley Street on the evening of the 24th?

Getuige: ‘No, my lord.

Arabin: ‘Did anything there attract your attention?

Getuige: ‘No, my lord.

Arabin: ‘What did you do upon that?

Soms gaat er natuurlijk wel eens iets mis, niets menselijks is Arabin vreemd, bijvoorbeeld als hij een getuige hoort over diefstal van een zakdoek, maar in de veronderstelling verkeert dat hij een andere zaak aan het behandelen is (over diefstal van een horloge)

Arabin: ‘Well, witness, your name is John Tomkins.

Getuige: ‘My lord, my name is Job Taylor.

Arabin: ‘Ah! I see you are a sailor, and you live in the New Cut.

Getuige: ‘No, my lord, I live at Wapping.

Arabin: ‘Never mind your being out shopping. Had you your watch in your pocket on the 10th of November?

Getuige: ‘I never had but one ticker, my lord, and that has been at the pawn-shop for the last six months.’

Arabin: ‘Who asked you how long you had had the watch? Why can’t you say yes or no? Well, did you see the prisoner at the Bar?

Getuige (enigszins verbaasd): ‘Yes, of course I did.’

Arabin: ‘That’s right, my man, speak up and answer shortly. Did the prisoner take your watch?

Getuige (luiddruchtig): ‘I don’t know what you’re driving at; how could he get it without the ticket, and that I had left with the missus?

Arabin (na een korte pauze, zich wendend tot een aanwezige ‘barrister’, net terug van een goed diner): ‘Mr. Ryland, I wish you would take this witness in hand and see whether you can make anything of him, for I can’t.

Ryland (na de getuige meedogenloos te hebben aangekeken): ‘My lord, it is my profound belief that his man is drunk.

Arabin: ‘It’s a remarkable coincidence, Mr Ryland; that is precisely the idea that has been in my mind for the last ten minutes. It is disgraceful that witnesses should come into a sacred court of justice like this, in such a state of intoxication. Mr. Mosely (de bode) don’t allow this witness one farthing of expenses. I’ll put a stop to this scandal if I can.

Een belangrijke leidraad voor Arabin is ‘common sense’: ‘Law is founded on common sense, and those who take it for their guide in matters of fact and plain sense, will generally come to an ultimate conclusion; and all property depends upon particular circumstances. If this had not been marked, there would not have been a mark upon it.

Zo is het maar net en dat zo zijnd, laat ik Arabin deze aflevering graag zelf ‘eigentaals’ afsluiten:

The courts of justice are open, and I must put an end to it‘,
BANNING N.V.

Gino van Roeyen

Delen:

Het belangrijkste nieuws wekelijks in uw inbox?

Abonneer u op de Mr. nieuwsbrief: elke dinsdag rond de lunch een update van het nieuws van de afgelopen week, de laatste loopbaanwijzigingen en de recentste vacatures. Meld u direct aan en ontvang elke dinsdag de Mr. nieuwsbrief.

Meest gelezen berichten

Van onze kennispartners

Juridische vacatures

Ook interessant:

Scroll naar boven