De tiende roman van oud-advocaat Edzard Mik speelt deels in de wereld van het strafrecht. De vader van de hoofdpersoon is officier van justitie en een van zijn jeugdvrienden is een bekende strafpleiter geworden. Officier van justitie Karel de Valk las Mea culpa, en trof tal van rake observaties aan.
Marten Landman, hoofdpersoon van Mea culpa, is de zoon van een Maastrichtse officier van justitie. Als puber raakte hij betrokken raakte bij een vechtpartij met de blijvende invaliditeit van een jongen uit het andere kamp tot gevolg. Hierop kijkt hij terug als hij zich achttien jaar later zich geroepen voelt om − samen met zijn jeugdliefde Sybil − diezelfde invalide te hulp te schieten als diens dochter van zeventien wordt vermist. Hij keert daartoe een aantal dagen terug naar het Maastricht van zijn jeugd.
In de roman gaat het verder over de jeugdvriendschap tussen Marten en Erol, zoon uit een Turks arbeidersgezin, en over de verloren liefde van Marten voor de inmiddels met Erol getrouwde Sybil, die al die jaren later opnieuw lijkt op te bloeien. Waar zijn vader een bevlogen officier van justitie was en Erol een bekende − mediageile − strafrechtadvocaat is geworden, had Marten weinig op met het strafrecht; hij is journalist geworden.
Als officier van justitie was ik uiteraard benieuwd naar de bespiegelingen van de auteur over het strafrechtwereldje. Moszkowicz senior wordt als Maastrichtse advocaat opgevoerd, een advocaat die het beeld in de rechtszaal soms weet te laten kantelen door zijn sluwe wijze van pleiten. De vader van Marten blijkt het spel in de rechtszaal met Moszkowicz sr. wel te waarderen en weet dit op zijn beurt ook handig te pareren.
Landman senior oreert tegenover Erol, de vriend van zijn zoon, dat je als officier van justitie “eerst de mens moest doorgronden en dan pas beslissen. Dat konden maar weinigen, de meesten hielden hun ogen gesloten en verschansten zich achter hun oordelen”.
De auteur laat Martens vader verwijzen naar Dostojevki’s Misdaad en straf en het lijkt erop dat ook in deze roman het onbestraft blijven van een misdaad leidt tot onverwerkte schuldgevoelens en de behoefte tot boete doen. We kennen dit thema ook uit Willem Elsschots meesterlijke roman Lijmen/Het been, waarin Boorman na zijn oplichtingspraktijken zijn geweten wil zuiveren en zichzelf daarbij bijna ten gronde richt.
Ook Marten wordt verteerd door een allesoverheersend schuldgevoel, alleen in zijn geval ogenschijnlijk zonder grond, nu hij ongewild bij een vechtpartij tussen twee Turkse families werd betrokken. Daarbij moesten Marten, Erol en diens broer Mehmet zich verdedigen tegen een onverhoedse aanval door andere Turkse jongens die gewapend waren met messen en kettingen. Na afloop bleef onopgehelderd, ook voor Marten, wie de fatale schop tegen het hoofd van een van de aanvallers had gegeven waardoor deze in coma raakte en blijvend gehandicapt raakte.
De strafzaak die dit destijds tot gevolg had, werd opvallend genoeg door zijn eigen vader ten aanzien van alle betrokkenen geseponeerd, nadat de Turkse familiehoofden het op instigatie van de officier van justitie met elkaar hadden bijgelegd. Dit stuitte overigens op weerstand bij Erol die stelde dat dit misschien gebruikelijk is op het platteland van Turkije, maar dat in Nederland het Nederlandse recht dient te gelden.
Schetsmatig
Doordat de auteur een overvloed aan op zichzelf boeiende thema’s oproept die onvoldoende worden uitgediept, houdt de roman een schetsmatig karakter en wordt de plot nergens echt overtuigend. Hierdoor is ook het schuldgevoel (‘mea culpa’) waaronder Marten gebukt gaat moeilijk invoelbaar voor de lezer.
Dat is jammer, want de relatief korte roman (199 pagina’s) is verder aanstekelijk geschreven en bevat tal van rake observaties.
Plus: aanstekelijk geschreven
Min: een veelheid aan thema’s
Waardering: 2 uit 5