Ruppert, rechtshistoricus en gastonderzoeker bij het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving, overhandigt vandaag zijn onderzoek aan demissionair minister Sander Dekker (Rechtsbescherming).
Onvoldoende erkenning
De onderzoeker analyseerde 44 schaderegelingen die door de Nederlandse overheid sinds 1945 getroffen. Hij bekeek onder meer de regelingen naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede, de aardbevingen in Groningen, de chroom-6-affaire, seksueel misbruik in de jeugdzorg en in de katholieke Kerk en de Toeslagenaffaire.
Ruppert kwam tot de conclusie dat de bestudeerde regelingen de slachtoffers vaak onvoldoende erkenning geven voor wat hen is overkomen, terwijl uit onderzoek blijkt dat het krijgen van erkenning belangrijk is voor hun herstel. Slechts een kwart van de regelingen heeft daadwerkelijk tot erkenning geleid, de helft deels en een kwart helemaal niet.
Zuinig verwoord
En juist de meest recente regelingen (de Toeslagenaffaire en de aardbevingsschade) hebben maar in geringe mate tot erkenning geleid, schrijft Ruppert. Maar ook in andere regelingen wordt de erkenning van wat slachtoffers is overkomen zuinig verwoord door de overheid, of betreft de erkenning niet de gehele doelgroep. Woorden als ‘symbolisch gebaar’, ‘geste’ en ‘tegemoetkoming’ komen vaak voor in de regelingen, terwijl woorden als ‘excuus’, ‘spijt’ en ‘verontschuldiging’ in bijna alle regelingen ontbreken. Het woord ‘aansprakelijkheid’ komt in geen enkele regeling voor.
Rechter
Opvallend is volgens Ruppert dat de rechter in toenemende mate de overheid lijkt te corrigeren en oplegt dat zij een regeling moet vaststellen. De overheid hanteert geen beleidskader voor collectieve schaderegelingen, maar lijkt iedere keer het wiel opnieuw te moeten uitvinden.
De belangrijkste aanbeveling uit de studie, die is te lezen via www.nscr.nl, is dat de erkenning van de slachtoffers een centrale plek moet krijgen in collectieve schaderegelingen en dat slachtoffers veel meer betrokken moeten worden bij de opstelling ervan.